In de brief aan de Galaten noemt Paulus de wet de zwakke en arme stoïcheia (de elementen van de wereld als goddelijke krachten) en hij beschouwt de relatie tot de wet als een soort slavernij. Hij is daarom fel gekant tegen het idee dat heidenen in dezelfde relatie tot de Tora zouden gaan staan. Ook in Romeinen is Paulus fel en zegt dat die niet onder de wet staan, integendeel, ze zijn bevrijd van de wet. De speciale relatie van de Tora met Israël heeft duidelijk bij Paulus een negatieve kant. Dat is zichtbaar in de rest van de Galatenbrief en uiteraard vinden we het ook in de brieven aan de Romeinen.
Het eerste punt dat opvalt is het argument van Paulus in Galaten 3 en 4 waarin hij zegt dat de speciale relatie tussen Israël en de Tora slechts tijdelijk was. De rol van de Tora als voogd was een soort tussenbedeling tussen het geven van de belofte aan Abraham en de uiteindelijke vervulling ervan. De wet was een soort regent tijdens de minderjarigheid van Israël. De rol van de Tora was ook bedoeld om te eindigen met de komst van het geloof, zo noemt Paulus dat in Galaten 3 vers 23 tot en met 25, namelijk met de komst van het beloofde zaad van Abraham, dat is met het zenden van de zoon van God.
Een fundamenteel kenmerk van Paulus’ perspectief komt hier naar voren. Het is Paulus’ overtuiging dat de komst van Christus een climax en een voltooiing markeerde in Gods overkoepelende plan. Hier is Christus, het beloofde zaad en daarmee gaat een nieuw tijdperk in vervulling. De vervulling namelijk van Gods belofte aan Abraham is nu aangebroken. Het zenden van Gods zoon geeft aan dat Gods lang gekoesterde doel op het vastgestelde tijdstip is vervuld.
De implicatie is duidelijk, de vervulling van de belofte betekende dat Israël de speciale bescherming van de wet niet langer nodig had, niet langer een voogd nodig had. De tijd was aangebroken dat degene die de belofte had gegeven en degene aan wie de belofte was gegeven in een meer directe relatie zouden komen, zonder enige tussenkomst van de Tora. De erfgenamen moesten hun erfenis betreden en de slavenstatus van het minderjarig kind moesten ze achter zich laten. Als dat kind dan toch vasthield aan de Tora was dat een vasthouden aan een ondergeschikte status. De aantrekkingskracht van de Tora op heidense gelovigen was de aantrekkingskracht van een gevangenis en dat stond gelijk aan het zichzelf plaatsen onder oude niet-goden, de elementen van de wereld of de stoïcheia.
Een verdere gedachtegang is verbonden met de eschatologische kritiek. Paulus criticeert de speciale relatie tussen Israël en de Tora als iets wat een deel is van de belofte aan Abraham. De Tora mag dan wel een beschermende functie tegenover Israël hebben gehad, maar de belofte die daar uiteindelijk onder ligt en eraan vooraf gaat, was ook voor heidenen. Paulus heeft twee grote hoofdstukken over de belofte aan Abraham; in Romeinen 4 en Galaten 3 werkt hij dat argument verder uit.
Wat is nou de hoofdlijn van Galaten 3? Nou, de belofte was niet alleen de belofte van het land en van het zaad, in Romeinen 4 vers 13 vinden we het land en in dat hoofdstuk ook nog de belofte van het zaad. Het was ook een belofte van zegen, namelijk van de zegen voor de heidenen door Abraham. Zo konden we het ook lezen, “in jou Abraham zullen alle heidenen, alle volkeren van de aarde, alle families van de aarde gezegend worden.
Dit derde element van de belofte, van een zegen voor de naties, was voor Paulus een fundamenteel kenmerk van de belofte aan Abraham. De kritiek op Israël die Paulus hier geeft is, dat zij niet erkende dat de tijd voor de vervulling van dit derde element van de belofte was aangebroken, samen met het beloofde zaad. Israël concentreerde zich veel te veel op de Tora, ze gingen ervan uit dat de Tora die later gekomen was, op een of andere manier de belofte had gekwalificeerd of zelfs geannuleerd, namelijk op dit punt van een zegen voor de volkeren. Ze waren volgens Paulus te bezorgd om hun bevoorrechte positie onder de Tora, die wilden ze koste wat kost behouden.
Het falen van Israël om Jezus te erkennen als de vervulling van de belofte, betekende dat Israël achter de feiten aan liep. De waardering voor de Tora was in dubbele zin verouderd. Een belangrijk deel van Paulus kritiek in Romeinen 2 en 3 is gericht tegen Israëls aanname dat het een bevoorrechte status voor God genoot. De joodse gesprekspartner in de Romeinen pocht op de wet, hij beroemt zich op het bezit van de Tora. De Tora is immers een markering van een bevoorrechte relatie met God. Israël roemt in de Tora omdat die voordelen geeft boven andere volkeren. Het is immers een gids voor de blinden zegt Paulus, een licht voor wie in duisternis verkeren, een instructie voor de dwazen, een leraar van onvolwassenen en de belichaming van alle kennis en waarheid ligt in de Tora. Zo beschrijft Paulus in Romeinen 2 vers 19 en 20 de positie van de joodse gesprekspartner in de Romeinen.
Door dit te doen, door deze positie van privilege te blijven handhaven, concentreert Israël zich op het uiterlijke en zichtbare en definieert dat privilege dus in termen van het vlees, zoals Paulus zou zeggen. De komst van de Heilige Geest maakt een dergelijke waardering echter verouderd. Ook in de brief van de Romeinen is de eerste kritiek op de Tora niet een kritiek op de Tora zelf, maar een kritiek op de mede-joden van Paulus die aannemen dat hun historische status van privilege onder de Tora nog steeds geldig was, zelfs na de komst van de Messias. Het is dus een eschatologische kritiek. Een privilege, dat Paulus blijft erkennen, een privilege was misbruikt door het te bewaren nadat de tijd ervan voorbij was. De fout was nog erger omdat nu ook niet-joden werden overgehaald om hetzelfde te doen. Ook zij moesten binnen Israëls beschermende grens komen, terwijl de beloofde zegen al beschikbaar was.
Het belang van Paulus’ aanname dat de komst van Christus een enorme tijdsverdeling markeert, mogen we niet onderschatten. Als er inderdaad een nieuwe, Paulus zou zeggen
laatste fase van Gods plan is aangebroken, dan behoort de rol van de Tora in de relatie tot Israël tot de oude fase. Het was passé. Bij het markeren van de diepte van het contrast en de gevolgen ervan, gebruikt Paulus enkele van zijn meest negatieve en vijandige taal in relatie tot de Tora. Zo fundamenteel was het in de theologie van Paulus.
In de brief van de Romeinen wordt het contrast tussen de tijdperken, laten we zeggen tussen Mozes en Christus, nog overschaduwd door het universele contrast tussen Adam en Christus, dat vinden we in Romeinen 5. Paulus kon niet nalaten de Tora te verbinden met de machten van zonde en dood. Wanneer deze twee acteurs in de tragedie van de mensheid het toneel betraden, met Adam, glijdt ook een derde acteur binnen met Mozes om zich bij hen te voegen. En dat drukt Paulus als volgt uit: De Tora kwam binnen om de overtreding te vermeerderen waardoor de heerschappij van de zonde door de dood toenam. Romeinen 5, 25 en 21.
De wet is dan niet eenvoudig een invoeging tussen Abraham en Christus, zoals in Galaten 3, maar binnen Gods doel dat zich uitstrekt tussen Adam en Christus, is er zelfs niet eens een beschermende rol van de Tora. De positieve functie van de Tora ten opzichte van Israël valt eigenlijk helemaal buiten het zicht.
Ook in de Galaten brief wordt dat duidelijk gemaakt door het contrast tussen de slavin van Abraham, Hagar en haar zoon Ismaël aan de ene kant en de andere kant door Abrahams vrouw Sara, de vrije, en haar zoon Isaac. Nu is het Hagar en Ismaël die de Sinaï, dat wil zeggen de Tora, vertegenwoordigen. En de kant van het evangelie wordt uitgedrukt door Abrahams vrije vrouw Sara en Isaac. Isaac vertegenwoordigt het Jeruzalem van boven en de vrijheid van de kinderen van de belofte, kortom dat nieuwe Israël dat Paulus voor zich heeft gezien.
Het scherpste contrast echter tussen de tijdperken van Mozes en Christus wordt getrokken in 2 Korinthe 3. Twee verschillende verbonden: het oude verbond en het nieuwe verbond. Zo lezen we in 2 Korinthe 3 vers 6 en 14. Het oude verbond is te identificeren met de stenen tafelen op de Sinaï en het nieuwe verbond kan alleen maar worden begrepen door te kijken naar Jeremia 31. Het oude verbond wordt zeer negatief beschreven. De letter doodt en de letter, de gramma, is de bediening van dat oude verbond. Het is zelfs de bediening van de dood zegt 2 Korinthe 3 vers 7. Of de bediening van de veroordeling, 2 Korinthe 3 vers 9.
Mozes en de Tora worden dus door deze sterke negatieve termen geraakt en daarmee wordt de belangrijkste bewering van Paulus onderbouwd dat het oude verbond is vervangen en overtroffen door het nieuwe verbond. Met Christus is iets heel nieuws aangebroken. Het gaat vooral dan om het contrast tussen de bediening van Mozes en de bediening van Paulus, als degene die het evangelie uitlegt. Zeker, Paulus bevestigt dat de bediening van Mozes er ook een was van heerlijkheid, maar het is een mindere heerlijkheid die nu terzijde is gesteld. Het ingaan van Mozes in de tegenwoordigheid van God wordt gezien als een type van de christelijke bekering.
Het wordt Israel niet in de eerste plaats verweten dat het oude verbond nu ten einde is. Er staat dat hun gedachten zijn verhard en ze zijn verblind. 2 Korinther 3 vers 14 en 2 Korinther 4 vers 3 en 4. Ze hebben eenvoudigweg niet beseft dat de tijden zijn veranderd door Christus.
Heel interessant is dat het woord wet (nomos) niet gebruikt wordt. De Tora wordt hier aangeduid met gramma. En gramma of letter is niet eenvoudig een synoniem voor nomos of wet. Het gaat dus juist om de Tora als de geschreven tekst die zichtbaar is voor het oog in de geschreven letter. Israël heeft dus Mozes ook niet goed begrepen en zeker de beperkte en tijdelijke functie van het tijdperk van Mozes niet voldoende begrepen.
Kortom, de wet als gramma in 2 Korinther 3 is de Sinaï van de slavernij in Galaten 4 en het is de Tora als bondgenoot van de zonde in Romeinen 5. Zo negatief is Paulus nu eenmaal over de rol van de Tora in haar verbinding met Israël.