Passivisme of possibilisme? – wat is het fundament van Christelijke ethiek?

Passivistisch Christomonisme? Of een Torahgetrouw possibilisme?

Opmerkingen  naar aanleiding van de Bijbelbespreking in Arnhem.

Thema: Romeinen 6-8

Het was goed om weer in het gezelschap van de “Broeders” te zijn. Goed om mee te maken hoe nauwkeurig en eerbiedig de Bijbel dan wordt gelezen.

Ik was het niet van plan maar ik heb toch een paar keer wat gezegd. Mijn laatste opmerkingen waren wellicht het belangrijkste, althans vanuit mijn perspectief.

Het ging om Romeinen 8.

Wat betekende dat wandelen in de Geest? Is er dan nog wel een plaats voor de Thora? Het typische antwoord van de Vergadering is dan: Nee! Want we zijn niet onder de wet, de mens kan zich ook niet aan de wet van God onderwerpen want we zijn vijanden van God et cetera. Wij leven door de Geest en dat betekent dat wij “automatisch” Gods wil doen zolang wij innerlijk dicht bij God leven.

Dat klinkt een beetje mystiek en dat is het ook. Wat de broeders denk ik niet zien is, dat er een verband is tussen deze uitspraak over het “automatische” gehoorzamen aan Gods wil en de constatering dat wij vaak niet weten of wat wij doen door de Heilige Geest gewerkt is, of uit ons eigen denken en bedenken voortkomt. De Geest werkt dan wel in ons, maar ook het vlees werkt in ons. Alles gaat dan afhangen van de motivatie. Een soort van omkering van Romeinen 7. Ik wil het goede doen, maar ik doe het kwade, en dat is feitelijk wat ik niet wil, dus doet de zonde dat die in mij woont. Dat zegt vers 20 van Romeinen 7. Het leven in de Geest, zoals het wordt voorgesteld, heeft echter een soortgelijke dubbelzinnigheid.

Ik wil het goede doen, maar ben daartoe niet in staat, dus doet de Geest dat die in mij woont. Het goede dat ik doe komt uit de Geest; het kwade dat ik doe komt voort uit de zonde.

Een dergelijke opvatting over de herkomst van onze goede daden, sterk bepaald natuurlijk door de woorden van Paulus “het is God die in u werkt, zowel het willen als het werken”, wordt in de theologie ook wel het Christomonisme genoemd. Het is een hele aantrekkelijke leer. Christus doet alles in ons, en wanneer we het kwade doen is het ons vlees en de zonde die het doet. Dat is bedoeld om alle roem uit te sluiten, en af te weren wat men ziet als een belangrijke katholieke vergissing, namelijk de samenwerking van onze menselijke wil met de Geest. Die samenwerking, het “synergisme” zou aan de mens een te grote rol toekennen.

Dat leidt in de ethiek tot de positie van het passivisme. Het is niet langer belangrijk om vast te stellen wat we moeten doen, maar het gaat om een innerlijke bereidheid om de impulsen van de Heilige Geest niet tegen te werken. De Geest doet het, Christus doet het, ons vlees werkt alleen tegen.

Daar staat een geheel andere opvatting tegenover, die we het “possibilisme” kunnen noemen. Daar wordt de nadruk gelegd op het feit dat wij in de bekering wel degelijk tot nieuwe mensen worden, met een nieuw leven en levensbeginsel. De Heilige Geest maakt het ons mogelijk om de wil van God niet alleen maar te begrijpen, wat al heel veel is, maar die ook te willen doen. De apostel Johannes is de belangrijkste getuige voor dit possiblisme.

Om een heel lang verhaal dus heel erg kort te maken zei ik in Arnhem alleen maar, dat al deze vragen over het belang van de Thora, de strekking van Mattheus 5:17 het automatisch, doen van Gods wil et cetera, voor mij werden opgelost door de woorden van Johannes: “Hieraan kennen wij, dat wij de kinderen Gods liefhebben, wanneer wij God liefhebben, en Zijn geboden bewaren. Want dit is de liefde van God, dat wij Zijn geboden bewaren; en Zijn geboden zijn niet zwaar.” Deze woorden uit 1 Joh. 5:2, 3 zijn voor mij een fundament voor de gedachte dat we niet alleen maar met het dubbel gebod te maken hebben, maar inderdaad met een veelheid van geboden. Kortom dat we te maken hebben met de thora.

Ook na de opstanding van de Heer Jezus blijft de Wet van Mozes de volmaakte spiegel (Jacobus) waarin we onszelf leren kennen. Maar ook de volmaakte richtsnoer voor het leven zoals Psalm 119 ons diepgaand schetst.
Het citeren van Mattheus 5, waar de Heer Jezus toch duidelijk zegt dat de Thora zijn geldigheid behoudt, dat geen tittel of jota verloren zal gaan, dat onze gerechtigheid niet anders is dan die van de Farizeeën maar groter moet zijn, wordt in de Vergadering niet eens gehoord. Het vaste schema van de uitleg is immers, dat de Bergrede is uitgesproken voor de opstanding, en daarom geen geldigheid heeft voor ons maar hooguit voor het gelovig overblijfsel van de toekomst. Dat had ik kunnen weten, maar ik vond het wel van belang om het nog even te zeggen.

Na afloop kwam er uiteraard een broeder naar mij toe om mij te melden dat hij wel wist waar ik vandaan kwam. O ja? Zei ik. Ik was uiteraard, vond hij, van gereformeerden huize en had het om die reden moeten opnemen voor het doen van de wet. Hij was volkomen zeker van zijn zaak. Dat had hij “automatisch” begrepen.

Dit bericht is geplaatst in bijbelbespreking, Chr. Ethiek, Dogmatiek, geloofsleven, Heiliging. Bookmark de permalink.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *