Het manicheïsme alleen, zo drong Faustus in zijn Capitula aan, was de zuiverste vorm van het christendom. Daarmee bedoelde hij dat zijn kerk de enige was die volkomen onbesmet was door het Judaïseren, dat volgens de Manicheeërs het katholieke christendom kenmerkte en dus in gevaar bracht. Om zijn mede-Manichaeïsche missionarissen te helpen deze zaak te bepleiten, ontwierp Faustus zijn presentatie in de Capitula en organiseerde hij die duidelijk, om te dienen als een verzameling gesprekspunten en argumenten voor gebruik tegen katholieke disputanten (Tegen Faustus 1.2).
Faustus opende elke eenheid door een katholieke uitdaging aan het Manicheïsme te herhalen. “Geloof ik in het evangelie?” (2.1). “Geloof ik in de incarnatie?” (3.1). “Geloof ik in het Oude Testament?” (4.1). “Waarom geloof ik de profeten niet?” (12.1). Zijn antwoorden op al deze kernvragen vormden samen een veelomvattende uitdaging, zowel aan de tradities van katholieke bijbeluitleg als aan de bepalende punten van de katholieke leer: de schepping, de menswording en vleselijke opstanding van Christus, de lichamelijke opstanding van de verlosten aan het einde der tijden, enzovoorts. Meer fundamenteel werd in de Capitula het concept zelf van de dubbele canon van de orthodoxie, het Oude Testament en het Nieuwe, ter discussie gesteld. Lees verder →