Waar komt de titel “Zoon van God” vandaan?

In een vorige blog gaf ik antwoord op de claim van Tovia Singer dat de titel “zoon van God” werd gebruikt om in Jezus de vervanging van Israël en daarmee ook de terzijdestelling van Israëls Torah te zien. Maar waar komt die titel nu eigenlijk vandaan? Heeft ze misschien in de eerste eeuw werkelijk joodse wortels, die in latere eeuwen, vooral nadat het schisma tussen jodendom en Christendom compleet was, niet langer kon worden bevestigd? (Want we mogen de inhoud van het Rabbijnse jodendom ná het schisma niet gebruiken om het veelvormige jodendom van de eerste eeuw te begrijpen. Dat normatieve jodendom bestond toen niet.) En is de keuze van die titel ook ingegeven door enerzijds het feit dat de term gebruikt kon worden voor Israëls koning (Psalm 110) en anderzijds dat ze voor niet-joodse oren de hoge status van Jezus aangaf? En is het vervolgens denkbaar dat met die titel juist niet de goddelijkheid van Jezus werd aangeduid omdat deze adoptianistisch werd verstaan?

Hieronder een deel van het betoog van James D.G. Dunn in zijn boek: “Unity and Diversity in the New Testament” uit 1977. Lees verder

Geplaatst in Algemeen | Een reactie plaatsen

Roddel, vals getuigenis en laster – van Jacobus tot de Chofetz Chaim

Roddel, laster, achter iemands rug spreken, belasteren, maar ook beklagen, of gewoonweg de geheimen verraden van een ander, luchtig over iemand spreken of hem dwaas noemen – het zijn allemaal verboden zaken die in de Christelijke ethiek zwaar moeten wegen. Zo vinden we dat zeer uitgebreid in de brief van Jacobus:

Jac. 3:8 Maar de tong kan geen mens temmen. Ze is een niet te bedwingen kwaad, vol dodelijk vergif. 9 Door haar loven wij God en de Vader, en door haar vervloeken wij de mensen, die naar de gelijkenis van God gemaakt zijn. 10 Uit dezelfde mond komen zegen en vervloeking voort. Dit behoort niet zo te zijn, mijn broeders.

Wat hier precies mee bedoeld is, is lastig te zeggen. Jacobus vermeldt wel dat de tong moeilijk te beheersen is, maar wat is nu precies toegestaan en wat niet? Lees verder

Geplaatst in Chr. Ethiek, Jodendom | 3 reacties

Substitutie of representatie? Antwoord op Tovia Singer

In het NT wordt met de titel “zoon van God” de persoon van de Messias Jezus aangeduid. In het evangelie van Lukas wordt op een vergelijkbare wijze gesproken over Adam als de zoon van God, verder wordt de uitdrukking eerstgeborene ook gehanteerd in bij voorbeeld Kolossenzen en de term unieke (zoon of “God”) vinden we ook in het evangelie van Johannes. (Meestal vertaald als “Eniggeborene”.)

Het is opmerkelijk dat deze Nieuw-Testamentische uitdrukking niet voorkomt in het Oude Testament. Het lijkt in ieder geval duidelijk dat Adam nergens de zoon van God genoemd wordt. Op twee manieren vinden we deze uitdrukking wel. In de eerste plaats wordt gesproken over Israël als Gods zoon, zoals in de bekende tekst uit Hosea 12: “Uit Egypte heb Ik Mijn Zoon geroepen.” In de tweede plaats komen we de uitdrukking tegen in de Psalmen, zoals bij voorbeeld in Psalm 2 – niet onomstreden natuurlijk 1) – in de uitdrukking “kust de Zoon dat hij niet toorne.” En uiteraard ook in de tekst die in Hebreeën wordt geciteerd uit Psalm 110: Gij zijt Mijn zoon, Ik heb u heden verwekt.”

“Zoon van God” duidt in de Hebreeuwse context van het OT zowel op het volk Israël dat de rol van de eerstgeborene toebedeeld krijgt, als op de gezalfde koning die als middelaar tussen God en het volk optreedt. Dat volk heeft de opdracht een licht te zijn voor de volken, de leraar voor de niet-joden die de Torah niet van nature hebben ontvangen. De koning heeft de opdracht middelaar te zijn, d.w.z. God te vertegenwoordigen tegenover het volk in zijn beleid en rechtspraak, en het volk te vertegenwoordigen tegenover God in zijn functie als opperste rechter en als voorbidder – zoals duidelijk wordt aan het gebed van Salomo bij de inwijding van de eerste Tempel.

Tovia Singer meent nu, dat de toekenning van de titel zoon van God aan de Messias in het NT een duidelijk voorbeeld is van het substitutiedenken. De functie en de waardigheid die aan Israël toekomt, wordt van het volk losgemaakt en aan Jezus toegekend. Dat is diefstal! In deze overdracht komt al vroeg het triomfantalisme van de kerk om de hoek kijken. De kerk neemt de plaats in van Israël precies omdat haar Heer in zichzelf Israël belichaamt. Zonder de overdracht van titel en functie van Israël aan de Messias Jezus zou de vervangingsleer geen fundament hebben.

Moeten we inderdaad zeggen dat Jezus het volk Israël vervangt, of moeten we zeggen dat Hij het volk representeert? Vervanging impliceert ook de substitutie van Israël door de kerk; representatie maakt een andere relatie tussen de kerk en Israël mogelijk. Jezus vertegenwoordigt dan immers ook Israël tegenover de kerk! In Hem krijgt de kerk een blijvende relatie met Israël – en dan ook met de Torah. Het Woord dat is vleesgeworden moet immers niet vanuit een Grieks-wijsgerige context worden verstaan, maar vanuit de theologie van de ‘memrah’ zoals die met name in de vertaling van de Torah door Onqelos zo sterk wordt benadrukt. 

Het NT laat dus in Jezus twee gedachten samenkomen: zoon van God in een bijzondere zin is Israël, de uiteindelijke voortbrenging van hemel en aarde (als “toledah”), maar daarbinnen draagt de koning die titel als representant van het volk, beter nog, als de middelaar, naast (hoge-)priester en profeet, tussen God en Zijn volk. Jezusheeft dan ook, omdat Hij in volle zin de koning van Israël is, de geschiedenis van Israël te herhalen. Daarom kan Mattheus zeggen dat de tekst van Hosea 12 waarin Israël uit Egypte geroepen is, toepassen op Jezus die terugkeert na de vlucht naar Egypte. Zonder dat daarmee tekort wordt gedaan aan de blijvende inhoud van die tekst als verwijzing naar de exodus. De conclusie moet zijn dat in christelijk perspectief het onmogelijk is de Messias Jezus te erkennen zonder zowel Israël als de Torah daarbij mee te bevestigen, op die manier beschouwd is er van substitutie geen sprake en is er geen reden om te denken dat het NT-ische spreken over Jezus als het vleesgeworden Woord of als de Zoon van God een vervanging van de Torah of van Israël betekent.

1) De vraag is immers of het woord “bar” een opzettelijk gebruikt leenwoord uit het Aramees is, of zuiver Hebreeuws moet worden gelezen als “zuiverheid “.

Dit is mijn antwoord op wat we horen bij Tovia Singer. Zie daarvoor:

Geplaatst in Algemeen, bijbelbespreking, Discussie, Jodendom | Getagged , , | Een reactie plaatsen

Hetzelfde toch anders – Paulus en de hoop van Israël

Ik lees James Dunn:
“We moeten zeker voorzichtig zijn met met het definiëren van het Paulinische christendom als een soort jodendom (continuïteit); maar we moeten er ook voor waken in de oude val te trappen door te denken dat het christendom zich alleen kan definiëren in tegenstelling tot het jodendom (discontinuïteit).

Lees verder

Geplaatst in Algemeen, Israël, Jodendom | Getagged , , , , | Een reactie plaatsen

Het verhaal van de Bijbel – Een ander netwerk van interpretatie

Door Robbert Veen Lees verder

Geplaatst in Algemeen | Een reactie plaatsen