Jezus en de joodse wet – uit mijn dissertatie

De komende weken publiceer ik een vertaling van mijn dissertatie uit 2011: Obedience to the Law of Christ. Daarin stel ik alle vragen die me sinds de jaren 90 van de vorige eeuw begonnen bezig te houden. De relatie van jodendom en Christendom, de juiste houding van Christenen tegenover de Torah, dat alles was toen al (en nu opnieuw) mijn centrale focus. Ik doe geen moeite de tekst in overeenstemming te brengen met mijn huidige opvattingen. Grote verschillen zal ik in een aparte bijdrage aan de orde stellen.

LUISTER naar de tekst:

Marcus of Matteüs?
Wie is de “echte” Jezus? De Jezus van Marcus of de Jezus van Matteüs? Als de vroege en late kerkelijke praktijk ten minste als een deel van het antwoord kan worden beschouwd, dan is de “echte” Jezus duidelijk die van Marcus. De christelijke kerken houden zich niet aan de wetten van rituele zuiverheid, noch aan de verschillende voedselwetten, waaronder de Noachidische wetten over bloed en wurging, die blijkbaar door de raad van Jeruzalem waren aangenomen onder het gezamenlijk gezag van Jacobus, Petrus en Paulus (Handelingen 17). Lees verder

Geplaatst in Algemeen, audio, BIJBELSTUDIE, Chr. Ethiek, Theologie, Theologische kritiek | Getagged | 1 reactie

Moeten nieuwtestamentische christenen wetten uit het Oude Testament gehoorzamen?

Het onderstaande artikel is van Matt Cover, en het Engelse origineel kun je HIER vinden.

Waarom volgen christenen tegenwoordig sommige wetten uit het Oude Testament, maar niet allemaal? Zijn christenen willekeurig in hun omgang met deze wetten, door te kiezen wat hen bevalt en te verwerpen wat hen niet bevalt? Lees verder

Geplaatst in Bijbelse Theologie | 1 reactie

De gevonden zoon weer verloren: kerkgeschiedenis

De parabel van de verloren zoon gaat niet over individuele bekering, maar wel over de houding van de Farizeeën tegenover de joden in de marge: tollenaars, ongeletterden, boeren, mensen die de Torah niet kennen. Bij uitbreiding mogen we er de niet-joodse volkeren in herkennen die het door God geschonkene verbrassen en pas willen terugkeren als ze de nood daartoe ervaren. De vroege gemeente is als die verloren zoon die mag terugkeren naar het Vaderhuis, met de oudste broer – hoe morrend ook – als hun leraar. Israël is immers het licht van de volkeren omdat aan hen de Torah is toevertrouwd. Maar dan begint de kerkgeschiedenis. Alleen de “vrienden van de oudste broer” kunnen nog een toegang vinden.


 

Een zekere mens had twee zonen. En de jongste van hen was ooit weggereisd in een ver gelegen land en had daar al zijn goed doorgebracht en overdadig geleefd. Als hij gebrek begon te lijden stond hij op, ging tot zijn vader en wilde tegen hem zeggen: “vader ik heb gezondigd tegen de hemel, en voor u.” En als hij nog ver van zijn vader was, zag hem zijn vader, en werd met innerlijke ontferming bewogen. En de vader viel hem om zijn hals, en kuste hem en gaf opdracht het gemeste kalf te brengen, het te slachten want, zo zei hij, “laat ons eten en vrolijk zijn, want deze mijn zoon was dood, en hij is weer levend geworden.”

Maar de oudste zoon werd toornig en wilde niet ingaan tot het feest. “Want,” zei hij, “uw zoon is gekomen, vader, die uw goed met hoeren doorgebracht heeft. Waarom hebt gij hem het gemeste kalf geslacht?” En de vader zei tot hem: “men behoort toch vrolijk en blij te zijn, want deze uw broeder was dood en is weer levend geworden.”

Maar het geschiedde niet vele dagen daarna dat de jongste zoon alles bijeenvergaderde en opnieuw wegreisde naar een ver gelegen land. Daar bracht hij opnieuw zijn goed door en leefde zo overdadig als hij maar kon. Dit keer kwam er geen hongersnood in het land en hij leed geen gebrek. En hij ging heen, en voegde zich bij een van de burgers van dat land en tegen een goed loon werd hij een huurling om de zwijnen te weiden. En tot zichzelf zei hij: “hoe zwaar is toch het leven van mijn vader en mijn broeder. Nooit hebben zij overvloed van brood en altijd vergaan zij van honger. Maar nu heb ik hier een goed leven, in dit ver gelegen land.”

En de oudste zoon was nog in het veld, en als hij kwam, en het huis naderde, hoorde hij het geween en het geweeklaag. En tot zich geroepen hebbende een van de knechten, vraagde, wat dat mocht zijn. En deze zei tot hem: “uw broeder is weggereisd, naar verluidt naar hetzelfde land waarheen hij ooit gereisd was. En uw vader heeft zijn kleren gescheurd en as over zijn hoofd geworpen, om over hem rouw te bedrijven”

En hij werd toornig en ging in om met zijn vader te spreken. Hij zei tot zijn vader: “heb ik u niet gezegd dat deze uw zoon zijn goed met hoeren doorgebracht heeft? Heb ik u niet gezegd dat hij alleen hierheen gekomen is, omdat de honger zwaar was in dat land? Heb ik u niet gezegd dat hij niet levend was geworden, maar in de dood gebleven is? Dat hij verloren was en niet is gevonden? Hij heeft u niet vele jaren gediend, en hij heeft steeds uw gebod overtreden en u hebt hem een gemest kalf geschonken, een ring aan zijn hand gedaan en schoenen aan zijn voeten.”

En de vader zei tot hem: “kind, jij bent altijd bij mij geweest, en al het mijne is het uwe. Wij behoren vrolijk en blij te zijn. Want uw broeder is wel dood en verloren, maar u leeft. Laten wij dan onze toorn achterlaten. Jouw broeder zal rekenschap geven van wat hij gedaan heeft.”

En de oudste zoon zei tot de vader: “ik bid u dan, vader, dat u mijn vrienden in uw huis toelaat. Want ik heb vijf vrienden, wilt u hun overtuigen dat zij Mozes en de profeten horen. Dan zullen wij ons over hen verheugen, dat zij dood waren en weer levend zijn geworden; dat zij verloren waren en weer zijn gevonden. Want wat mijn broeder betreft, als hij niet naar Mozes en de profeten wil horen, zo zal hij zelfs, al ware het, dat er iemand uit de doden opstond, zich niet laten gezeggen.”

Geplaatst in bijbelbespreking | 1 reactie

De Torah en het lijden – voorbereiding met Berachot 5a

De Torah en het lijden

[Op grond van Job 5:7]

R. Simeon b.Lakisj zegt: Als iemand de Tora bestudeert, blijft pijnlijk lijden van hem weg.

 כׇּל הָעוֹסֵק בַּתּוֹרָה — יִסּוּרִין בְּדֵילִין הֵימֶנּוּ

Want er wordt gezegd: “En de zonen van reshev vliegen ‘uf omhoog.” (Job 5:7)

Het woord ‘uf verwijst alleen naar de Torah, zoals er geschreven staat: “Wilt gij uw ogen ervoor sluiten (hasa’if)? Het is verdwenen”, (Spr. 23:5).  En ‘reshef‘ verwijst alleen naar pijnlijk lijden, zoals er geschreven staat: ‘Het verspillen van de honger, en het verslinden van de reshef [lijden].’ [Steinsalz: Hieruit leiden wij af dat men door Torah, vliegen (‘uf), in staat is om afstand te nemen, naar boven toe, van het lijden (reshef).]

R. Johanan zei tegen hem: Dit is zelfs aan schoolkinderen bekend. [Want het staat al in de vijf boeken van Mozes die schoolkinderen bestuderen.] Want er wordt gezegd:

“En Hij zei: Als gij ijverig luistert naar de stem van de Here, uw God, en doet wat goed is in Zijn ogen, en luistert naar Zijn geboden, en al Zijn inzettingen onderhoudt, zal Ik geen van de ziekten op u leggen die Ik op de Egyptenaren heb gelegd; want Ik ben Hasjem die u geneest.” (Ex. 15:26)

[Op grond van Psalm 39:3.]

[R. Jochanan wil nu een uitleg geven die niet kan worden afgeleid uit de tekst van Job 5.] Eerder [moet u zeggen]:

Als iemand de gelegenheid heeft de Torah te bestuderen en deze niet bestudeert, bezoekt de Heilige, gezegend zij Hij, hem met pijnlijk lijden dat hem in beroering brengt.

כׇּל שֶׁאֶפְשָׁר לוֹ לַעֲסוֹק בַּתּוֹרָה וְאֵינוֹ עוֹסֵק הַקָּדוֹשׁ בָּרוּךְ הוּא מֵבִיא עָלָיו יִסּוּרִין מְכוֹעָרִין וְעוֹכְרִין אוֹתוֹ

Want er wordt gezegd:

“Ik was stom van stilzwijgen, ik zweeg van het goede, en mijn pijn werd opgewekt.” (Ps. 39:3)

‘Het goede’ verwijst alleen naar de Torah, zoals er staat: “Want Ik geef u een goede leer; verzaakt Mijn leer niet.” (Spr. 4:2)

Bavli Berachot 5a

Geplaatst in Jodendom, Talmoed, Theologie | Een reactie plaatsen

Kornel Zathureczky – de drie-eenheid als val van het Christendom

Hieronder de teksten van Kornel Zathureczky die ik plaatste op Facebook: Lees verder

Geplaatst in Jodendom | 1 reactie