Of de menselijke ervaring een basis is om over God te spreken? – Q.1, art. 3

VRAAG 1 Wat is de eigen en passende aard van ons spreken over God?

Artikel 3

Of de menselijke ervaring een basis is om over God te spreken?

Wij gaan aldus voort met betrekking tot het derde artikel:

Tegenwerping 1. Het lijkt erop dat we over God alleen kunnen spreken op grond van algemeen-menselijke ervaring. Ervaring moet nu eenmaal aan elk menselijk spreken voorafgaan, zoals ook Tilleman zegt: “Ervaring zal altijd de basis vormen. Zonder ervaring hebben we immers ook geen behoefte om er over te spreken! We kunnen God dus ervaren, voelen.” (T, p. 13) Daarom is de menselijke ervaring in al haar verscheidenheid de basis van ons spreken over God.

Tegenwerping 2. Voorts, moeten we zelfs nog sterker zeggen, dat “God” zodanig ons verstand te boven gaat, dat hij in principe ook alleen maar een gevoel is. Zoals we lezen: “God is in principe ook altijd een gevoel en nooit meer. Dat komt omdat God zo ongrijpbaar is. Hij gaat ons verstand te boven. We redden het dus niet met concrete en rationele kennis. God kunnen we niet weten. God kunnen we enkel voelen.” (T, p.13) Daarom is de menselijke ervaring in zekere zin ook het voorwerp van ons spreken over God.

Tegenwerping 3. Voorts is het op grond van de ervaring toch ook weer onmogelijk om God onder woorden te brengen. Immers, voor sommigen geldt: “Zij nemen er ook genoegen mee dat God een mysterie blijft dat niet in woorden valt uit te drukken.”(T, p. 13) Ook als we zouden loochenen dat de menselijke ervaring ons een toegang kan geven tot God, is er in ieder geval geen andere kennis mogelijk.

Tegenwerping 4. Voorts, een andere manier om God te ervaren ligt in wat we “spiritualiteit” noemen. Zoals Tilleman zegt: “Spiritualiteit … is telkens een manier die op zoek is naar wegen om in aanraking te komen met God, één te worden met God. Spiritualiteit heeft dus vaak het doel om ons huidige ik te overstijgen en te komen tot een hoger niveau.” (T, p. 15) Een dergelijke ervaring geeft ons het Hogere, ook zonder dat we dat gedwongen “God” moeten noemen.

Tegenwerping 5. Tenslotte, ook de ervaring van God in de muziek is een mogelijke grondslag van ons spreken over God. De mens heeft dus “de ervaring van God in kunst, muziek en de natuur. Want veel mensen ervaren vooral daarin het Hogere.” Daarom is de menselijke ervaring de basis van het spreken over God.

In tegendeel. Er staat geschreven: “Hij Die als enige onsterfelijkheid bezit en een ontoegankelijk licht bewoont; Hem heeft geen mens gezien en niemand kan Hem ook zien. Hem zij eer en eeuwige kracht.” (1 Tim. 6:16) Wat een ontoegankelijk licht bewoont, kan echter niet door menselijke ervaring worden gekend, omdat menselijke ervaring berust op “een zeker onmiddellijk tegenwoordig-zijn bij het andere”, een contact dus met het “omgevende.” We ervaren dus wel wat in het licht staat, maar niet het licht zelf. (Peters, Metafysica, Par. 77)

Ik antwoord dat, het woord “ervaring” op vele manieren te verstaan is, maar dat het woord in ieder geval wijst op een ontmoeting met een zaak die op een of andere wijze binnen het menselijk voelen en denken tegenwoordig is. Mits goed begrepen, kan de these dat we God kennen op grond van de ervaring worden beaamd. De mens die een ontmoeting heeft met Gods Woord, heeft  in die zin een ervaring die hem inzicht geeft in het karakter van dat Woord. Vandaar dat Johannes schrijven kan: “Wat er was vanaf het begin, wat wij gehoord hebben, wat wij gezien hebben met onze ogen, wat wij aanschouwd hebben en onze handen getast hebben van het Woord des levens…” (1 Joh. 1:1) Terwijl dezelfde apostel ook schrijft: “Niemand heeft ooit God gezien.” (Joh. 1:18) Kennis van God in de ervaring is dus alleen mogelijk in die ervaring, waarin God een mens tegemoet komt door Zijn Woord tot die mens te spreken.

De ervaring van God is daarentegen niet een afgeleide van onze algemeen-menselijke ervaring, of van ons gevoel of van welke ander menselijk beleven dan ook buiten het geloof om. Wanneer God hetzelfde zou zijn als dat gevoel of in dat gevoel een ononderscheiden één-zijn van de mens met God besloten ligt, is God niet langer de Ander bij uitstek en beschikt Hij bovendien niet over Zijn openbaar-zijn. God wordt dan openbaar binnen maar ook door middel van ons gevoel. In dat geval wordt Hij door ons gevoel “ontdekt” te midden van de andere voorwerpen van ervaring binnen de wereld, wat de definitie van God weerspreekt. Zoals Karl Barth zegt: “De kenbaarheid van God … kan niet worden begrepen als een predicaat van het menselijke zijn.” (Kirchliche Dogmatik, II, 1, p. 162)

Op grond van de ervaring van Gods Woord kunnen, mogen en moeten wij dus zelfs over God spreken. Het is immers Gods openbaring van Zichzelf in Christus die ons geloof wekt, en ons daarmee inzicht geeft in Zijn wezen. Wanneer deze openbaring van God als een predicaat wordt gezien van de menselijke ervaring zelf, als een ervaring van het “Hogere”, worden oorzaak en gevolg met elkaar verwisseld.

In deze zin van het woord “ervaring” is het waar, dat de menselijke ervaring ons inzicht kan geven in Gods wezen, namelijk wanneer we dan inzien, dat het alleen de werkelijke Mens Jezus Christus is, die onmiddellijk in verstand, gevoel en handelen, in volkomen eenheid met God de Vader geleefd heeft en leeft. Het is Zijn menselijke ervaring waarop we dan doelen. Het is echter een werk van de heilige Geest wanneer gelovigen vervolgens deel krijgen aan deze intieme Godskennis die alleen de Zoon hebben kan. Zoals we lezen bij Johannes: “Rechtvaardige Vader, de wereld heeft U niet gekend, maar Ik heb U gekend, en dezen hebben erkend dat U Mij gezonden hebt.” (Joh. 17:25) Jezus Christus kent de Vader, en in de erkenning (geloof) van Jezus als degene die God gezonden heeft, ligt de mogelijkheid van een ervaring van God.

De gedachte dat de ervaring de grondslag moet zijn van ons spreken over God – een begrip ervaring dat dan breed uitwaaiert over gevoel, spiritualiteit en de beleving van het sublieme in kunst en muziek – negeert Gods eigen spreken. Ze berust op een religieuze eigenzinnigheid van de mens die ten diepste een vorm van vijandschap tegen God is. Door het geloof in Christus op die manier in te schalen in de religieuze uitingen van de mensheid, wordt een verburgerlijking van het evangelie bereikt, want de bedoelde ervaringen zijn “leunstoelervaringen” waaraan de eigenlijke ernst van de ontmoeting met God ontbreekt.

In de ontmoeting met Gods Woord immers, ligt ook de uitdrukking van het volstrekte Anders-zijn van God besloten in het oordeel over onze eigenwillige zonde, onze verlorenheid aan de dood, en de wanhopige eigen wil die zich staande wil houden in de diepte van de menselijke ellende maar geen houvast vinden kan. Als hoogste uitdrukking van de menselijke ervaring, die streeft naar het rechtstreekse contact met het goddelijke, kan tenslotte alleen nog dit woord van Paulus gelden: “Ik ellendig mens, wie zal mij verlossen uit het lichaam van deze dood?” (Rom. 7:24) Maar in de werkelijke ervaring van Gods Woord kan dan ook gebeuren  – en als ervaring is het in Christus mogelijk – “Ik dank God, door Jezus Christus, onze Heere.”

Antwoord op 1. De bewering dat ervaring altijd “de basis” zal vormen, mede omdat zij ook de behoefte oproept om over God te spreken, is een losse bewering. Zolang niet verhelderd is wat we hier onder ervaring moeten verstaan. De suggestie wordt gewekt, dat al principieel is beslist, dat we in het menselijke kennen te onderscheiden hebben het verstandelijke en rationele enerzijds en daar tegenover het gevoelsmatige en intuïtieve anderzijds.  En vervolgens, dat we al kunnen weten dat alleen het niet-rationele voldoende toegang geeft tot Gods bestaan. Dergelijke vooroordelen van filosofische aard belemmeren een dieper inzicht in de vragen die gesteld  moeten worden.

Antwoord  op 2-5. Deze tegenwerpingen zijn al in het antwoord weerlegd.

Dit bericht is geplaatst in belijden, Godskennis, vrijzinnigheid met de tags , . Bookmark de permalink.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *