De fundering van de theologische kritiek – een beschouwing

Theologische kritiek is noodzakelijk voor het leven van de gemeente. Moet een theoloog nadenken over de waarheid van de preek? Of is er geen waarheid? En een gemeentelid, moet die alles klakkeloos aanvaarden wat een dominee vertelt? Moet een preek kritisch worden gevolgd en beoordeeld met Gods Woord? Mogen wij postmoderne mensen de waarheid kiezen uit het aanbod die ons gepast lijkt? We moeten het gaan hebben over de noodzaak van theologische kritiek.

Een theologische kritiek zoals ik mij die voorstel is een bijzondere taak van de theologie. Het betreft geen kritiek, die de kern zou kunnen zijn van de filosofie als wetenschap. Filosofie en kritiek vallen daarin samen. De theologie echter is de ontvouwing van wat in de openbaring is geopenbaard; zij is daarom verkondiging en leer. Maar omdat theologie om die reden ook wetenschap is – een weten dus dat genormeerd wordt door haar object, en geen voelen of intuïtie – wordt zij net als alle andere wetenschappen voor het probleem gesteld dat er naast waarheid ook onwaarheid is. Daarom geldt ook voor haar dat waarheid alleen gezegd kan worden, als zij van de onwaarheid wordt onderscheiden. Die onderscheiding is de kritiek. De stelling van Thomas van Aquino, dat waarheid zowel het criterium van de waarheid als van de valsheid is, komt in het bijzonder tot uitdrukking in de theologische kritiek.

De negatieve taak van de theologische kritiek is de enige bijzondere taak van de theologie als apologetiek, als verdediging van de waarheid. Apologetiek verdedigt de waarheid van de Christelijke leer tegenover de niet-Christelijke wereld. De theologische kritiek is de apologetiek gericht op de kerk zelf. Waarop is dat gefundeerd?

Als men de noodzaak van kritiek wil funderen, kan dit alleen gebeuren door aan te tonen dat het onderwerp behoefte heeft aan kritiek. Dat is alleen te leveren door de kritiek zelf. De fundering van de taak van de theologische kritiek en de uitvoering ervan vallen samen. Verder is het telkens alleen bij bepaalde onderwerpen mogelijk dit aan te tonen. Zodra met enige zekerheid de waarheid van een leer is gedemonstreerd, wordt het meteen ook noodzakelijk de onwaarheid van afwijkende stellingen aan te tonen. In de weerlegging van het onware worden de contouren van het ware zichtbaar.

Daarom is de strijd vóór de waarachtigheid van de openbaring van de God van Israël ook meteen een strijd tegen de afgoden. Daarom wordt in het eerste en tweede gebod vooral negatief het maken van beelden, de aanbidding van andere goden en het dienen van die goden verboden. Zowel de aanbidding als het dienen van die afgoden ligt vervolgens meteen in het perspectief van de ongerechtigheid die daaruit voortvloeit. Om die reden is de zin, waarin de reden van dit verbod wordt uitgedrukt, de aanduiding van God als een na-ijverig God die de zonden van de vaderen bezoekt aan de kinderen.

Het onderwerp van de kritiek is niet zomaar vrij te kiezen als een geschikt en daarbij toch willekeurig voorbeeld. Niet alle theologie is theologische kritiek. Bovendien is er niets anders te verantwoorden dan de algemene eis tot kritisch nadenken, de noodzaak van de kritiek in het algemeen. De afwijzing van kritische vragen omdát zij kritisch zijn – sceptisch genoemd kunnen worden – is een gebaar van intolerantie tegenover het denken. Een verbod op nadenken is wellicht het tegendeel van het verbod op afgoderij. Het onderscheid tussen de afgoden en de God van Israël kan alleen denkend gemaakt worden. De bijzondere noodzaak van de theologische kritiek – anders dan de algemene noodzaak van de filosofische kritiek – ligt in de noodzaak de “ware” godsdienst te onderscheiden van haar surrogaten.

Dat ligt in het wezen van de zaak zelf. Theologische kritiek is niet de weg waarlangs de theologie zich van haar onderwerp verzekert. Maar zij is wel de discipline van de zuivering van het nadenken over haar onderwerp. Theologie valt niet samen met haar bijzondere kritische opdracht, maar zonder deze kritische opdracht wordt zij tot chaotische massa waarin openbaring, religieuze fantasie en geleefde ervaring samenklonteren.

De uitvoering van de taak van de theologische kritiek doet zich als volgt voor: een theoloog wordt geconfronteerd met stellingen – vaak concreet: uitleg van Bijbelse teksten –  t.a.v. de Openbaring, die, wanneer ze waar zouden zijn, zeer belangrijke gevolgen hebben voor de praktijk van het geloofsleven. Het belang van die gevolgen wordt door de schijnbare waarschijnlijkheid en aantrekkelijkheid van die stellingnamen verborgen.  Die gevolgen moeten daarom ook steeds in de weerlegging aan de orde komen. Die praktische gevolgen zijn een motief voor de kritiek, maar funderen haar nog niet.

De verkondiging en de leer van de kerk – dus ook de verkondiging en het onderwijs van de dienaren van het Woord – moeten in overeenstemming zijn met de maatstaf van de waarheid en dat is Gods geschreven Woord. Alleen zó kan worden bereikt, dat verkondiging en leer in overeenstemming zijn met hun Onderwerp, het vleesgeworden Woord. Alleen wanneer men in de kerk vrijelijk de dialoog kan aangaan over de openbaring om de verkondiging te toetsen aan het Woord, creëert men het klimaat waarin waarheid gewaardeerd wordt. De noodzaak van theologische kritiek is dus uiteindelijk pastoraal gefundeerd. Wie de Zoon niet heeft – door een verkeerde leer over de Zoon, door de incarnatie te loochenen of het zondoffer – heeft ook de Vader niet – ondanks het zelfbedrog waarin men meent in een eigen religiositeit toch in de goede verhouding te staan, een oprecht geloof te hebben etc.

Zelfs al in de tijd van het Nieuwe Testament was deze taak van de theologische kritiek van groot gewicht. Zie maar eens hoe 2 Tim. 3:14 – 4:5 de opdracht van de theologische kritiek funderen. Timotheüs wordt voorgelegd, dat de Schrift nuttig is om te weerleggen en te verbeteren. Welke weerlegging kan hier bedoeld zijn, behalve de weerlegging van de onwaarheid in de verkondiging of de leer? Welke verbetering anders dan die van de leer? Dat het daarin ook gaat om opvoeding in de gerechtigheid en om de volkomen toerusting sluit niet uit, dat juist in de gezonde leer het fundament ligt voor de praktijk van het christelijke leven. De aanwijzing in 2 Tin. 4:3 dat er een tijd komt waarin mensen afstand zullen doen van de “gezonde leer” – d.i. van de leer die gezond máákt – omschrijft de oorzaak van de ziekte. De symptomen zijn eveneens duidelijk: zoeken naar wat het gehoor streelt en voor zichzelf leraars verzamelen en dat alles overeenkomstig eigen begeerten. Dan zijn er ook mensen die spreken wat het gehoor streelt en bij de behoeften van de mensen aansluit. Voor zichzelf leraars verzamelen – dan zijn er ook leraren die zich laten “verzamelen” en streven naar een beperkteen veilige aanhang zodat ze niet binnen de algemene kerk hun leer hoeven verdedigen. Men preekt maar al te vaak voor “eigen” parochie.  “Overeenkomstig hun eigen begeerten”, zodat er ook leraren zullen zijn die deze “begeerten” juist proberen te bevredigen – al dan niet bewust.

Timotheüs heeft niet tot taak de genoemde leraren als collegae te aanvaarden en kritiekloos met hen om te gaan. “Weerleg, bestraf en vermaan” is zijn opdracht. “Predik het Woord” – is zijn opdracht. “Blijft u echter bij wat u geleerd hebt” – is daarvan het fundament. Paulus maakt onomwonden duidelijk dat er valse leraren kunnen zijn, die zich net als Jannes en Jambres tegen de waarheid verzetten. Zo zijn er ook velen die altijd leren maar nooit tot kennis van de waarheid komen. Wat deze teksten doen is zeker niet gelegen in hun letterlijke toepassing op onze tijd. Dat zou willekeur zijn zolang onze tijd zelf niet begrepen is. Maar deze teksten scheppen minstens de ruimte waarin zoiets als theologische waarheid weer relevant en richtinggevend kan zijn. In zulke teksten wordt de moderniteit overstegen door de aanname van een bron van Openbaring die voorbij ons denken en voelen gaat. Maar evenzeer wordt de post-moderniteit ter zijde geschoven, waarin ieders mening, vanuit welke begeerte dan ook, moet worden erkend, en waarin waarheid zelf niets anders is dan het zoveelste “verzinsel” waarin mensen schuilen voor de leer die hen gezond had kunnen maken.

Dit bericht is geplaatst in Theologische kritiek. Bookmark de permalink.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *