Johannes 14:1-3 in een preek van Augustinus

We moeten nu onze bijzondere aandacht geven, broeders, aan God zelf, zodat we de woorden van het heilig evangelie kunnen begrijpen die we net hebben gehoord. Want de Here Jezus heeft gezegd: “laat uw hart niet in beroering zijn. Geloof in God en geloof in mij.” Hij troost hen, zodat ze geen angst zullen hebben voor de dood, en daardoor in beroering raken, door te bevestigen dat ook Hij God is. “Geloof,” zegt Hij, “in God, geloof ook in mij.” Wanneer je gelooft in God is het een logische consequentie, dat je ook in Mij moet geloven: wat geen consequentie zou zijn als Christus niet God was. “Geloof in God, en geloof in” Hem, die door Zijn natuur en niet door diefstal, gelijk is aan God; want Hij heeft zichzelf ontledigd; echter niet door de vorm van God te verliezen, maar door de vorm van een slaaf aan te nemen. Jullie zijn bang vanwege deze vorm van een dienstknecht, “laat uw hart niet in beroering zijn,” de vorm van God zal het opnieuw opwekken.

Maar waarom hebben we dan het volgende: “In Mijn Vaders huis zijn vele woningen,” behalve dan omdat zij ook angst hadden over zichzelf? En in die angst hebben ze dan deze woorden gehoord, “laat uw hart niet in beroering zijn.” Want, was er dan iemand onder hen die vrij kon zijn van angst, wanneer tegen Petrus, de meest zelfverzekerde en actieve van hen allen, werd gezegd, “de haan zal niet kraaien totdat jij mij drie keer hebt verloochend”? Omdat zij overwogen, te beginnen met Petrus, dat zij gedoemd waren om ten onder te gaan, hadden ze ook goede reden om in beroering te zijn: maar wanneer ze dan nu horen, “in Mijn Vaders huis zijn vele woningen: als het niet zo was, zou Ik het u gezegd hebben; want Ik ga heen om plaats te bereiden,” worden zij uit hun moeilijkheden opgewekt, ontvangen zekerheid en zijn nu ervan verzekerd dat zij na alle gevaren van verleidingen uiteindelijk zullen wonen met Christus in de tegenwoordigheid van God. De een mag dan sterker zijn dan de ander, de een mag dan wijzer zijn dan de ander, de een mag dan rechtvaardiger zijn dan de ander, “in het huis van Mijn  Vader zijn vele woningen;” zodat niemand van hen buiten dat huis zal blijven, waar iedereen, in overeenstemming met zijn verdienste, een woning zal ontvangen. Zij hebben allen in gelijke mate dat muntje, dat de heer des huizes heeft bevolen om gegeven te worden aan allen die hebben gewerkt in de wijngaard, zonder verschil te maken tussen hen  die minder en hen die meer hebben gewerkt; en met dat muntje, wordt natuurlijk het eeuwige leven bedoeld, waarin niemand langer leeft dan een ander, want in de eeuwigheid heeft het leven geen verschil in lengte. Maar de vele woningen wijzen op de verschillende niveaus van verdienste in dat ene eeuwige leven. Want er is een heerlijkheid van de zon, een andere heerlijkheid van de maan, en weer een andere heerlijkheid van de sterren: want de ene ster verschilt van de andere ster in heerlijkheid; en zo is het ook met de opstanding van de doden. De heiligen, net als de sterren aan de hemel, verkrijgen in het Koninkrijk verschillende woningen met verschillende gradaties van helderheid; maar vanwege dat ene muntstukje wordt niemand afgesneden van het Koninkrijk; en God zal alles zijn in allen op zo’n manier, dat, zoals God liefde is, liefde tot stand zal brengen dat wat door de ene als bezit geclaimd kan worden tegelijkertijd ook aan alle anderen toekomt. Op deze manier heeft iedereen het werkelijk in bezit, wanneer hij namelijk in een ander graag ziet wat hij niet zelf heeft. Er zal dus om die reden geen enkele jaloezie zijn in deze diversiteit van helderheid, aangezien in hen allen de eenheid van de liefde zal heersen.

Elk christelijk hart moet daarom volkomen het idee verwerpen, van degenen die zich voorstellen dat er van vele woningen sprake is, omdat er ook een plek zal zijn buiten het Koninkrijk van de hemelen, die de woonplaats zal zijn van die gezegende onschuldigen die dit leven hebben verlaten zonder gedoopt te zijn, omdat zonder de doop zij het Koninkrijk van de hemelen niet kunnen binnengaan. Geloof zoals dit is geen geloof, in ieder geval is het niet het ware en katholieke geloof. Ben je dan niet een dwaas en verblind met een vleselijke verbeelding zodat je het waard bent om bestraft te worden, als je op die wijze de woning probeert te sluiten, niet voor Petrus of Paulus, of een van de apostelen, maar voor enig gedoopt kind uit het Koninkrijk van de hemel? Denk je dan niet dat jij bestraffing verdient als je op die wijze een scheiding maakt tussen hen en het huis van God de Vader? De woorden van de Here zijn immers niet dat er “in de hele wereld”, of, “in de hele schepping,” of, “in het eeuwige leven en de gezegende staat,” vele woningen zijn; maar Hij zegt, “in Mijn Vaders huis zijn vele woningen.” Is dat dan niet het huis waar wij een gebouw van God hebben, een huis niet gemaakt met handen, eeuwig in de hemelen? Is dat dan niet het huis waarover wij tot de Here zingen, “gezegend zijn zij die in Uw huis wonen; zij zullen U prijzen voor altijd en eeuwig”? Wil je dan proberen het huis uit het koninkrijk van de hemel buiten te sluiten, niet dat van elke gedoopte broeder, maar van God de Vader Zelf, tot Wie, wij allen die broeders zijn zeggen: “Onze Vader, die in de hemelen zijt,” of op zo’n manier een verdeling maken , dat sommige van deze woningen binnen en andere buiten het Koninkrijk der hemelen liggen? Ver, ver mag het zijn van hen die het verlangen hebben om in het Koninkrijk der hemelen te verblijven, dat zij gewillig zouden willen wonen in een dergelijke dwaasheid samen met u. Ver moge het zijn, zeg ik, omdat ieder huis van zoons dirigeren nergens anders kan zijn maar binnen het Koninkrijk, dat nu enig deel van het Koninklijke Huis zelf buiten het Koninkrijk zou liggen.

“En als Ik ga,” zegt Hij, “en een plaats voor u bereid, zal ik terugkeren, en u bij mijzelf brengen; zodat waar ik ben, jullie ook zullen zijn. En waarheen ik ga weten jullie, en jullie weten de weg.”
O,  Here Jezus, hoe kan het dat u uitgaat om een plaats te bereiden, als er al vele woningen zijn in het huis van Uw Vader, waar Uw volk zal wonen met u samen? En als u hen allen bij uzelf ontvangt, hoe kan het dan dat U terugkeert, u, die nooit Uw aanwezigheid terugtrekt? Zulke onderwerpen als deze, geliefden, als wij een poging zouden doen om ze te verklaren met de beknoptheid die past bij de natuurlijke grenzen van onze toespraak vandaag, zouden zeker te lijden hebben in helderheid van de samenvatting, en we zouden een tweede onhelderheid introduceren door hier te korte tijd over te spreken. We zullen daarom deze schuld enige tijd uitstellen.

Dit bericht is geplaatst in Augustinus. Bookmark de permalink.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *