Johannes (14) – Het natuurlijke en het Geestelijke

Johannes 3:11-15

We zijn nog steeds bezig in het derde hoofdstuk van het evangelie naar Johannes, met het gesprek van Nicodemus en Jezus. Dat is een gesprek over de ingang in het koninkrijk van God, over wat we normaal gesproken zaligheid of behoudenis noemen. In dit evangelie wordt het meestal als “eeuwig leven” aangeduid.

We hebben al gehoord dat je die ingang op twee manieren kunt beschrijven: als wedergeboorte uit water en Geest en als geloof in de Zoon des mensen. Daarin zit een tegenspraak – het is voor ons althans een tegenspraak – maar we hebben beide uitspraken nodig om tot op zekere hoogte te begrijpen wat hier gaande is. Net zoals we ook in dit evangelie moeten begrijpen, dat de Zoon van God tevens het Lam van God is; dat het eeuwige Woord tevens de mens Jezus Christus is. God begrijpt hoe dat alles een perfecte eenheid vormt; wij hebben twee benaderingen, twee manieren van spreken nodig om het te begrijpen. De tegenspraak tussen de twee manieren van spreken is niet toevallig maar wezenlijk. Het komt in ons begrijpen nooit tot een volkomen eenheid. En we moeten eigenlijk ook geen poging doen om de tegenstelling te verzachten en te zeggen “de wedergeboorte is de oorzaak van het geloof”, of “het geloof is de oorzaak van de wedergeboorte.” Ook dat berust op een natuurlijke en verstandelijke manier van redeneren. Maar daarover heb ik de vorige keer al geschreven.

Het gesprek met Nicodemus gaat vanaf vers 13 over in een monoloog van de kant van Jezus. Ik denk dat dat ook tot het gesprek met Nicodemus behoort en dat we het op die manier moeten leren verstaan. Eigenlijk moeten we dan beginnen te lezen in vers 12. Dat is de laatste keer dat Jezus rechtstreeks tegen Nicodemus heeft gesproken. Hij zegt in dat vers: “Als Ik aardse dingen tegen u zei en u niet gelooft, hoe zult u geloven als Ik hemelse dingen tegen u zeg?” Wat zijn die aardse dingen? Welnu, dat is gewoon het beeld van de geboorte, want de geboorte hoort bij de aarde. Jezus heeft daar simpelweg mee bedoeld, dat wij niet beschikken over de toegang tot het koninkrijk, dat het ons overkomt op de manier waarop de geboorte ook een gebeurtenis is waarover wij niet kunnen beschikken. Dat is het aardse perspectief. En dus zegt Jezus tegen Nicodemus: “U gelooft het al niet eens als ik dat tegen u zeg, dat u niet kunt beschikken over de toegang tot het koninkrijk. U gelooft dat u zich die toegang kunt verschaffen door het verrichten van de werken van de wet. Maar dat is een aardse voorstelling, een vals geloof. Zo hebben jullie ook de wonderen verstaan die Ik verricht heb. Vanuit de aarde gezien zijn het alleen maar wonderen, maar je hebt de betekenis ervan – het Geestelijke – niet begrepen.” Nicodemus is niet bij machte om de geestelijke werkelijkheid te begrijpen waar Jezus over spreekt. Een mens die alles vanuit zijn menselijkheid probeert te begrijpen – vanuit zijn ervaring, vanuit de traditie, vanuit zijn verstand, vanuit de erfelijkheid en sterfelijkheid – komt hier tekort. We spreken hier over een geestelijke verblindheid. Paulus spreekt erover:

“Van hen, de ongelovigen, geldt dat de God van deze eeuw hun gedachten heeft verblind, opdat de verlichting met het Evangelie van de heerlijkheid van Christus, Die het beeld van God is, hen niet zou bestralen.” (2 Kor. 4:4)

Paulus zegt het op een andere manier in zijn eerste brief aan de gemeente van Korinthe.

“De natuurlijke mens neemt de dingen van de Geest van God niet aan, want ze zijn dwaasheid voor hem. Hij kan ze ook niet leren kennen, omdat ze geestelijk beoordeeld worden.” (1 Kor. 2:14; vgl ook 1:18, 21, 25; 2:4, 5, 7, 10,12, 15.)

Het natuurlijke verstand zal bijvoorbeeld zeggen, dat je bij theologische uitspraken die een tegenspraak inhouden steeds een keuze moet maken. Het is of het een of het ander. Of Jezus is een ander woord voor God, Hij is schijnbaar mens – en dan doet Zijn menselijkheid en Zijn dood er niet toe. Of Jezus is een mens – en dan is Zijn goddelijkheid alleen maar een fraaie titel voor Zijn waarde voor jou. De natuurlijke mens zal zeggen, het is of het een of het ander. Of je wordt een christen door een mysterieuze ingreep van boven – wedergeboorte – of het is een kwestie van je eigen keuze, dan ben je vrij om te geloven of niet te geloven..

En nog een voorbeeld. Het is of het een of het ander. Of Jezus is de Zoon van God en dan is de dood aan het kruis maar een schijnvertoning; of Jezus is alleen maar mens, maar dan is de opstanding een fabeltje. Of het een of het ander. En daarom zegt Paulus:

“En wij hebben niet ontvangen de geest van de wereld, maar de Geest Die uit God is, opdat wij zouden weten de dingen die ons door Gods genade geschonken zijn.”

Met je natuurlijke verstand kun je niet vanaf de aarde opklimmen tot in de hemel, uit jezelf kun je niet ontdekken wie God is. Maar het is juist het kenmerk van het natuurlijke verstand, dat het met behulp van redeneren en logica – het is of het een of het ander – probeert alles te begrijpen. Dat is de wijsheid van deze wereld, en dat logische en dat redeneren leidt dan tot “overtuigende woorden van menselijke wijsheid.” Zo kun je op overtuigende wijze de openbaring van God loochenen en teniet doen. Maar wie kan werkelijk weten wat God is en wat God denkt behalve God alleen? Hoe kan het menselijke uit zichzelf in staat zijn het goddelijke te begrijpen? Hoe kan de menselijke kunst van het redeneren en het natuurlijke verstand de diepten van God leren kennen? Daarom zegt Paulus:

“aan ons echter heeft God het geopenbaard door Zijn Geest. De Geest immers onderzoekt alle dingen, zelfs de diepten van God.” (1 Kor. 2:10)

Terug naar Johannes. Wanneer Nicodemus probeert te begrijpen en misschien te geloven wanneer Jezus hem de hemelse dingen uitlegt, wat moet hij dan als eerste begrijpen en geloven? Het eerste deel van het antwoord daarop, wordt gegeven in vers 11 en 13. Het is een antwoord op de vraag “hoe” iemand immers kan geloven wanneer hij over hemelse dingen hoort spreken. Dan zal hij het getuigenis van Vader en Zoon (vers 11) moeten aannemen. Naar wie moet Nicodemus dan luisteren om in staat te zijn de hemelse dingen te geloven? Dan moet hij luisteren naar iemand die het weten kan, voor wie de hemel een eigen natuurlijke werkelijkheid is. Je kunt niet vanaf het aardse opvaren naar de hemel, maar je kunt wel luisteren naar Degene die uit de hemel is neergedaald. Zo geeft Jezus het antwoord: “En niemand is opgevaren naar de hemel” – niemand kan dus van het hemelse getuigen – “dan Hij Die uit de hemel neergedaald is” – want Hij is in staat om te openbaren wat in het hart van God is. En Wie is dat dan? “… Namelijk de Zoon des mensen, Die in de hemel is.” (Vers 13) Dat is een nieuwe titel van Jezus in dit evangelie. Het lijkt mij, dat je die titel in ieder geval kunt begrijpen als een samenstelling van Zoon van God, en Lam van God. De Zoon van God die mens wordt, is ook de Zoon des mensen. Dat wordt nog versterkt door de uitdrukking die er meteen op volgt. Het gaat om “de Zoon des mensen, Die in de hemel is.” En als Mens wordt Jezus het Lam van God. Daarnaast kun je ook nog beseffen, dat het in het algemeen teruggaat op de profetie van Daniel 7.

Die tegenwoordige tijd: “Die in de hemel is”, is hier opvallend. Dat betekent volgens mij niet dat Johannes de evangelist hier iets heeft toegevoegd aan de woorden van Jezus, omdat dat bij het schrijven de realiteit was – zodat het slaat op de Hemelvaart. Johannes betreft niet te zeggen, dat de Zoon des mensen op het moment van schrijven in de hemel was. Want dan zou je kunnen denken dat Jezus tijdens zijn leven op aarde niet “in de hemel is.” Het heeft volgens mij dezelfde betekenis als in Johannes 1:18, waar we lezen: “de eniggeboren Zoon, Die in de schoot van de Vader is.” De Zoon van God was hier op aarde, en de discipelen hebben Zijn heerlijkheid gezien. Maar tegelijkertijd was Hij (en is Hij nu) in de schoot van de Vader. Hij is Zoon van God en mens op aarde, en tegelijkertijd Zoon van God die eeuwig en ongescheiden bij God is. Op grond van Zijn godheid moet het dus zó gezegd worden: “de Zoon des mensen, Die in de hemel is.” Jezus is nooit – behalve in de drie uren van duisternis aan het kruis – van God gescheiden geweest. De eniggeboren Zoon, de Zoon des mensen, was ook tijdens Jezus leven op aarde, in de hemel, en niet van de hemel gescheiden. Dat maakt een einde aan alle mythen over goddelijke wezens, die hier op aarde alleen maar verschijnen – dus geen vlees geworden – of zolang ze op aarde zijn, dus niet in de hemel zijn. Dat zijn de fantasieën van de oude Griekse godsdiensten, die uit het natuurlijke verstand en de aardse religie van de mensen voortkomen.

Vervolgens geeft Jezus in vers 14 en 15 een antwoord op de vraag die in het hart van Nicodemus geleefd heeft. Deze Zoon des mensen moet het Lam van God worden. Alleen als de Zoon van God wordt overgegeven in de dood, kan Hij verlossing brengen aan een zondige wereld. Hij moet worden “verhoogd” aan het kruis, zoals de koperen slang door Mozes in de woestijn “verhoogd”, in de hoogte gestoken werd. (Vergelijk Numeri 21) Iedereen die naar de koperen slang keek, werd genezen. En wie niet opkeek naar de koperen slang, omdat hij of zij niet in de woorden van Mozes vertrouwde, werd niet genezen.

Dat is dus van de mens uit gezien de voorwaarde van de ontvangst van het eeuwige leven, van de toegang tot het koninkrijk van God. Vers 15 zegt daarom: “opdat ieder die in Hem gelooft, niet verloren gaat, maar eeuwig leven heeft.” Om genezen te worden van het slangengif was het nodig om op te kijken naar de koperen slang; om het eeuwige leven te ontvangen – vergeving van zonde en schuld en het nieuwe leven uit God – is het nodig om te geloven in de Zoon des mensen. Het gaat dus niet om goede werken, het gaat niet om onze religieuze plichten en inspanningen, het gaat niet om de moraliteit. Het gaat zelfs niet om de het herhaalde berouw en bekering, zoals in de prediking van Johannes de Doper – als voorbereiding – nog gezegd werd. Alles wat wij moeten doen is opkijken, erkennen, aanvaarden, instemmen met het evangelie van de Zoon van God, die “zichzelf voor mij heeft overgegeven.” (Gal. 2:20) Hoe zou het ook anders kunnen? Als geloven een werk van de mens is, dan is de wedergeboorte uitgesloten. Dan is er geen werk van God nodig en komt alles op onze inspanning van geloven aan. Maar nogmaals: als de wedergeboorte iets is waar ik alleen passief op moet wachten, dan ben ik ongehoorzaam aan de Zoon van God die mij oproept in Hem te geloven.

Dit bericht is geplaatst in Johannes, Uncategorized met de tags , , , , . Bookmark de permalink.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *