Johannes (13) – Bekering en geloof, of wedergeboorte?

Johannes 3:1-18

Bekering of wedergeboorte?

Vijf maal komen we in deze passage de uitdrukking wedergeboorte tegen. In het Grieks is dat een dubbelzijdige term: opnieuw geboren worden en van bovenaf geboren worden. We komen ook vijf maal het woord geloven tegen, drie keer in positieve zin (ieder die in Hem gelooft) en tweemaal in negatieve zin (wie niet gelooft). Ik wil vandaag twee vragen beantwoorden. De eerste vraag luidt, wat is de relatie tussen bekering en wedergeboorte? En daarmee hangt samen de vraag, wat is de relatie tussen geloof en de wedergeboorte?

Wat het voor mij zo belangrijk maakt, is een misverstand dat ik eens hoorde in een preek van een collega. Die zei namelijk dat wij ons opnieuw moesten bekeren. Dat komt overeen met het oudtestamentische begrip van de bekering. Dat hoort bij de prediking van Johannes de Doper. Zo horen we dat bijvoorbeeld in de profeten, zoals in Joël 2:12, 13a:

“Maar ook nu nog luidt het woord van de Heer: Bekeert u tot Mij met uw hele hart, en met vasten en met geween en met rouwklacht. Scheurt uw hart en niet uw kleren en bekeert u tot de Here, uw God.”

En dat was in beginsel dezelfde boodschap die al in de thora te lezen stond:

“En wanneer jullie je dan tot de Here, je God bekeerd en naar Zijn stem luistert overeenkomstig alles wat ik u heden gebied, jullie en jullie kinderen, met geheel je hart met geheel je ziel…” (Deut. 30:2)

Wat hier wordt omschreven wordt in het Jodendom de Tesjoeva genoemd, de terugkeer of ommekeer van een verkeerde weg. Johannes de Doper verkondigde een doop van bekering tot vergeving van zonden. Dat was een voorbereidende doop en een voorbereidende bekering. En dat blijkt ook duidelijk uit Handelingen 19:1-7, want daar vindt de apostel Paulus in Korinthe een aantal mensen die wel geloofden in de prediking van Johannes de Doper en dus de Messias verwachtten, maar nog niet begrepen hadden dat de Messias al gekomen was. Laat staan dat zij van Zijn sterven en opstanding hadden gehoord. Wanneer Paulus hen doopt in de naam van de Heer Jezus en de handen oplegt, herhaalt zich het wonder van Pinksteren ook voor deze groep mensen.

Misschien is dit wel precies de reden dat Nicodemus niet begrijpt wat deze wedergeboorte inhoudt. Als Jezus optreedt als leraar van Israël, en in aansluiting bij Johannes de Doper de boodschap brengt van bekering tot vergeving van zonden, dan is dat een “aardse” boodschap waar hij geen moeite mee zou hebben. Dan zou Jezus spreken over de bekering die steeds weer opnieuw kan plaatsvinden. Een mens die wordt gedetermineerd door erfelijkheid en sterfelijkheid kan begrijpen dat tijdens het leven steeds weer opnieuw een herstel, een bekering en vergeving nodig is. Maar Jezus vergelijkt het binnengaan in het koninkrijk van God met het geboren worden. Dat maakt een enorm verschil. Volgens Nicodemus staan de joden binnen het verbond, zijn dus al een deel van het koninkrijk van God. Bekering is nodig na afval en vergeving is nodig vanwege zonden. Jezus vertelt hem hier, dat je op die wijze juist buiten het koninkrijk staat. De ingang tot het koninkrijk is niet iets wat je al van nature hebt – wie als Jood is geboren of als kind is gedoopt zou dus al tot het koninkrijk behoren – maar wat je van buiten af moeten ontvangen. Het is een gebeurtenis waar je even weinig aan kunt bijdragen, als aan je geboorte. Kort gezegd: bekering is iets wat je doet en doen moet, wedergeboorte is iets wat je ontvangt.

Het eerste wat we hier meemaken is de bezorgdheid van Nicodemus over zijn eigen positie tegenover het koninkrijk van God. Vermoedelijk heeft Jezus gesproken over de doop met de Geest, en Nicodemus heeft dat gehoord. Vanuit die bezorgdheid is hij Jezus gaan opzoeken om hem te vragen wat dat allemaal te betekenen heeft. Wat komt hij dan tekort?

Het tweede wat hier meemaken is het woord van Jezus. Je moet opnieuw en van boven geboren worden. De toegang tot het koninkrijk van God ligt niet in een menselijke handeling, maar komt vanuit de hemel. Het is niets minder dan een wonder dat vanuit de hemel geschiedt, waar wij geen controle over hebben. De “geboorte uit God” is, zoals de proloog van het evangelie ons vertelde, “niet uit bloed, niet uit de wil van vlees en ook niet uit de wil van een man.”

Dat is ook niet uitsluitend een boodschap van de evangelist Johannes. We zagen al hoe het aansluit bij de prediking van de profeten, zoals in Ezechiël en Jeremia. Jacobus weet ook van deze leer:

“Overeenkomstig Zijn wil heeft Hij ons gebaard door het Woord van de waarheid, opdat wij in zeker opzicht eerstelingen van Zijn schepselen zouden zijn.” (Jac. 1:18)

Ook Paulus kende deze leer. In Efeze 2:1 lezen we: “Ook u heeft Hij met Hem levend gemaakt.” En in Titus 3 lezen we: “(Hij maakte ons zalig) …vanwege Zijn barmhartigheid, door het bad van de wedergeboorte en de vernieuwing door de Heilige Geest.”

En ook Petrus kende deze leer: “U, die opnieuw geboren bent, niet uit vergankelijk, maar uit onvergankelijk zaad, door het levende en eeuwig blijvende Woord van God.”

Jezus heeft Nicodemus niet verteld op welke manier hij erin zou slagen opnieuw geboren te worden. Het is Nicodemus zelf die het ziet als een onmogelijke opgave. Maar het is geen opgave. Het is wezenlijk een geschenk. Wanneer Jezus zegt “Als iemand niet opnieuw geboren wordt….” dan zegt Hij niet dat het hier gaat om een prestatie van een mens. In vers 7 staan de woorden: “U moet opnieuw geboren worden.” Maar dat “moeten” bedoelt een reële noodzaak, en is geen opdracht. Juist om die reden staat er in vers 8 nog weer een vergelijking, namelijk dat iedereen die uit de Geest geboren is, te vergelijken is met de wind waarvan we wel het geluid horen, maar niet weten waar ze vandaan komt en waar ze heengaat. Bij de wedergeboorte weten wij dus niet waar het begint en waar het eindigt, of hoe het gedaan zou moeten worden. We controleren dat moment net zo weinig als we onze eigen geboorte bijdragen, als we de wind kunnen beheersen. De geboorte is geen prestatie – althans zo is het in de vergelijking niet bedoeld.

Waarom is de wedergeboorte nodig? Waarom kunnen we niet volstaan met de oudtestamentische herhaalde bekering? Zoals iemand ooit tegen me zei, dat Gods genade betekent dat we elke dag weer opnieuw mogen beginnen. Dat is iets wat mensen zichzelf wijsmaken, maar zo horen we het niet in Gods woord. (Maar je vraagt je langzamerhand af of mensen zich nog wel iets aantrekken van wat in de bijbel staat.) Het antwoord op die vraag vinden we het duidelijkste bij Paulus. Paulus wist dat zowel joden als Grieken “allen onder de zonde zijn.” Dat wil zeggen dat voor iedereen, ook voor mensen die fatsoenlijk en goed leven in menselijke ogen, dezelfde diagnose geldt. “Want allen hebben gezondigd en missen de heerlijkheid van God.” (Rom. 3:9, 23) Iedereen staat ook nog eens onder de macht van de zonde – waar David het over heeft in Psalm 51: “in zonde geboren”- , en iedereen heeft ook nog eens in eigen verantwoordelijkheid feitelijk gezondigd. Paulus weet wat Nicodemus nog leren moet: “Wij komen dus tot de slotsom dat de mens door het geloof gerechtvaardigd wordt zonder werken van de wet.”

Wat is “zonde”? Elke daad die niet wordt gedaan op grond van geloof – als vertrouwen in God en als gehoorzaamheid aan Gods wil en in overeenstemming met Zijne heiligheid – is een zonde. In allerlei gradaties, van “dode werken” die nergens nuttig voor zijn, tot godslastering aan toe. Maar zonde is zonde, en brengt met zich mee dat wij schuldig staan in de rechtszaak die God met de mensen heeft. Dat we onszelf daarmee hebben afgesneden van het leven – in juridisch jargon: de “dood verdienen”.  Dat we ook nog eens onder de macht van de zonde staan.  Zoals een verslaafde niet kan ophouden te doen wat hem schaadt, zoals een slaaf wel doen moet wat zijn meester hem opdraagt, zoals een ziekte iemand gevangen houdt en de vrijheid ontneemt. Zodat we niet eens in staat zijn om niet te zondigen, en uiteindelijk zelfs niet eens meer beseffen wat zonde is en doet. (Het geweten heet dan “dichtgeschroeid”) Je kunt als mens proberen om dat probleem op te lossen door een gerechtigheid na te jagen in de vorm van een wet. Je kunt je voorstellen dat God een aantal fundamentele regels kent, en zolang je die maar keurig doet ben je “als uit werken van de wet” (Rom. 9:32) gerechtvaardigd. Tegen mensen die dat zeggen, kan Jezus alleen maar herhalen wat Hij al tegen Nicodemus gezegd heeft: “U moet opnieuw, van bovenaf, geboren worden.”

We hebben het eerste gehoord: de bezorgdheid van een leraar van de wet, dat hij tekort zal schieten om het koninkrijk van God binnen te gaan. En dan het tweede: Jezus bevestigt die terechte bezorgdheid, en met een verwijzing naar het Oude Testament geeft Hij aan op welke manier de toegang tot het koninkrijk wel werkt. Je moet opnieuw geboren worden. Daar hebben we al uitvoerig over gesproken.

En dan komt het derde. Zo lezen we het in vers 6: “Wat uit de Geest geboren is, is geest.” De wedergeboorte komt van boven. Je weet niet waar het vandaan komt en je weet niet waar dat toe gaat. Het is het werk van de heilige Geest in jou. Net zomin als je de wind kun tegenhouden, kun je de Geest van God tegenhouden. Hier is een mens werkelijk machteloos. Zo horen we het ook in hoofdstuk 5:21: “de Zoon geeft leven aan wie Hij wil.” Hier werken de wil van God en het gezag van Jezus, het vleesgeworden Woord, en de macht van de heilige Geest samen. De wedergeboorte van een mens is een werk waar God als geheel – als we zo mogen spreken – bij betrokken is. Vader, Zoon en heilige Geest openen voor iemand de weg naar het koninkrijk van God.

Betekent dit dan dat de mens op geen enkele wijze betrokken is bij de wedergeboorte? Het antwoord is ja, in de wedergeboorte als zodanig is er alleen maar een activiteit van God zelf. En we hebben al gezien dat bekering in oudtestamentische zin niet gelijk staat aan de wedergeboorte. Maar nadat dit gezegd werd in de eerste 12 verzen komen we bij het aandeel van de mens, namelijk in de verzen 13 tot en met 16.

Eerst heeft Jezus uitvoerig uitgelegd dat je geen toegang kunt krijgen tot het koninkrijk van God door de werken van de wet. Op geen enkele manier berust het op je eigen inspanning. De toegang tot het koninkrijk is een werk van de heilige Geest in de wedergeboorte. Dat is een reiniging door het water van het Woord en het ontvangen van een nieuw leven vanuit de Geest. En nu zegt Jezus ineens, “de Zoon des Mensen moet verhoogd worden, opdat ieder die in Hem gelooft, niet verloren gaat.” Nu spreken we over de menselijke verantwoordelijkheid. Nu gaat het erom dat iedereen moet geloven in de Naam van de Zoon van God, dus moet geloven dat Jezus de Christus is, en God Zelf is. Sterker nog, als je niet gelooft in de Zoon van God zou je het koninkrijk niet kunnen binnengaan. Dan blijf je een buitenstaander, voor eeuwig. Dan zal de last van je eigen zonde en schuld op je blijven rusten. Dan heb je een leven zonder genade en vergeving – is een dergelijk leven niet volstrekt ondraaglijk? In de taal van het gerechtshof, dan word je geoordeeld en veroordeeld, en er is niemand die het voor je opneemt. Je zult de gevolgen van je eigen zonde moeten dragen tot in eeuwigheid.

We hebben hier met een paradox te maken. Aan de ene kant is de wedergeboorte een soevereine daad van de heilige Geest. Een mens heeft daarin niets in te brengen. Aan de andere kant is het geloof aan alle mensen opgedragen en geeft het alleen toegang tot het koninkrijk van God. Hoe kan dat beide waar zijn? Er zijn allerlei pogingen gedaan om deze twee gedachten met elkaar te verzoenen. Een van de extreme oplossingen is daarbij: vanaf het moment dat iemand vrijelijk ervoor kiest om in Jezus te geloven, dan is het “alsof” God hem heeft doen wedergeboren worden. Het geloof gaat vooraf als werkende oorzaak van wat we wedergeboorte noemen. Het andere extreem gaat als volgt: de wedergeboorte is een soevereine daad van God die vanaf de eeuwigheid al is vastgelegd in de uitverkiezing. De wedergeboorte is een daad van God die tevens het geloof schenkt. We gaan dus geloven op grond van het feit dat God met Zijn Geest ons al wedergeboren heeft doen worden. En dan is er nog een extreme oplossing, die zegt dat God van tevoren wist wie zouden gaan geloven, en dat Hij die mensen een handje helpt met Zijn Geest.

Geloven in Jezus Christus is een vrije daad, is een keuze voor de toewijding van je leven aan een Persoon. En geloven in Jezus Christus moet je zien als een geschenk, als een gevolg van het feit dat God jou met Zijn Geest heeft “wedergeboren”. In de synoptische evangeliën, wordt vooral benadrukt dat geloof een keuze is. Dat vinden we dus blijkbaar ook terug in Johannes. Maar Johannes maakt dus hier de belangrijke kanttekening, dat het tot geloof komen – de bekering in christelijke zin – tegelijkertijd en in volle zin een daad van God zelf is. Is dat niet ook om uit te sluiten dat het geloof een verdienstelijk werk is, zoals de rooms-katholieke theologie het in de middeleeuwen noemde? Op het moment dat je met trots kijkt naar je eigen geloof, daarin een voortreffelijkheid ziet, een prestatie van jezelf, is het goed om de eerste 12 verzen te lezen van dit hoofdstuk van Johannes. Het sluit de gedachte uit dat het om ons geloof gaat, en dat geloven het uitgangspunt is van alles wat ik doe in het christelijke leven – niet gehoorzamen en erkennen en Gods Woord volgen, maar mijn “gelovigheid”. Op het moment echter dat je je niet om je geloof bekommert en gaat zitten wachten tot God vanuit de hemel wat doet, is het goed om de verzen 13 tot en met 18 te lezen: je krijgt de opdracht om te geloven. Natuurlijk is in God geen tegenspraak en Hij weet hoe deze beide uitspraken met elkaar verzoend kunnen worden. Het lijkt alleen voor ons een contradictie omdat wij niet ten volle begrijpen wat het werk van God inhoudt.

Sommige waarheden in Gods Woord worden uitgedrukt juist in de vorm van twee tegenstrijdige gedachten. Samen brengen ze een waarheid aan het licht, die we niet op een bevredigende verstandelijke wijze kunnen omschrijven. Een ander voorbeeld betreft de rechtvaardiging. Is de rechtvaardiging door geloof alléén, zonder de werken? Zo staat het bij Paulus. Of is het geloof zonder de werken dood, en moeten geloof en werken samenwerken opdat een mens gerechtvaardigd is in Gods ogen? Zo staat het bij Jacobus.

Dergelijke contradicties neem ik in praktische zin. Wie zit te wachten op een daad van God vanuit de hemel, wordt opgeroepen om actief te geloven, om zich te bekeren tot de levende God. En wie zich niet met die God maar met zijn eigen bekering, geweten, gelovige leven et cetera bezighoudt, wordt eraan herinnerd dat de kern van de bekering een daad van God is, een wedergeboorte die volkomen soeverein vanuit de hemel wordt bewerkstelligd.

NAWOORD

Ik herinner me van heel lang geleden een preek in de Vergadering. Daar zei iemand: “Het is te vergelijken met zeilen. De wind komt van God, maar wij zetten de zeilen. Wind en zeil werken samen. Zo is het met de wedergeboorte uit de Geest en het geloof ook.”

Dit bericht is geplaatst in Johannes, Uncategorized met de tags , , , . Bookmark de permalink.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *