Jezus en de niet-Joden volgens Sanders

E.P. Sanders introduceerde in zijn “Jesus and Judaism” uit 1985 een nieuwe visie op de relatie tussen Jezus en de heidenen. Doorgaans wordt aangenomen dat het jodendom in Jezus’ tijd strikt gescheiden was van de heidenen. Maar Sanders laat zien dat de opname van de niet-Joodse volkeren al lang onderdeel was van Joodse eschatologische hoop – de verwachting van een glorieuze toekomst waarin niet alleen Israël hersteld zou worden, maar ook niet-Joden een plek zouden krijgen in Gods heilsplan.

En ik zeg u, dat velen zullen komen van oost en west, en zullen met Abraham, en Izak, en Jakob, aanzitten in het Koninkrijk der hemelen.

Volgens Sanders was het idee van de acceptatie van de niet-Joden binnen het verbond met Israël geen radicaal nieuw concept dat door Jezus werd geïntroduceerd, maar iets dat al diep geworteld was in Joodse eindtijdverwachtingen. Hij stelt dat de beweging die Jezus begon uiteindelijk uitmondde in een heidenmissie, wat een van de sterkste bewijzen is dat Jezus’ optreden volledig begrepen moet worden binnen de bredere Joodse context. Hij bestrijdt het idee dat het jodendom uit Jezus’ tijd een eenduidig negatieve houding had tegenover de heidenen en toont aan dat in rabbijnse geschriften vele positieve uitspraken over de heidenen te vinden zijn. Zo was er de opvatting dat “rechtvaardige heidenen” deel zouden krijgen aan de komende wereld, aan het Messiaanse rijk. Paulus, een farizeeër, levert het bewijs dat sommige Joden al geloofden dat de heidenen zich zouden bekeren en aan het einde der tijden gered zouden worden.

Maar hoe stond Jezus zelf tegenover heidenen? Sanders blijft hier voorzichtig. Sommige evangeliepassages lijken een bredere opname van heidenen te impliceren, zoals bepaalde maaltijdgelijkenissen. Een opvallend vers is Mattheüs 8:11, waar Jezus zegt:

“En Ik zeg u, dat velen zullen komen van oost en west, en zullen met Abraham, en Izak, en Jakob, aanzitten in het Koninkrijk der hemelen.”

Deze uitspraak lijkt te wijzen op een inclusieve eschatologische verwachting waarin ook de heidenen een plaats krijgen. Toch tonen andere passages juist dat Jezus’ missie strikt gericht was op Israël. In Mattheüs 10:5-6 geeft Jezus zijn discipelen een duidelijke opdracht:

“Gaat niet op den weg der heidenen, en gaat niet in enige stad der Samaritanen; maar gaat veelmeer tot de verloren schapen van het huis Israëls.”

Daarnaast vindt een beroemde ontmoeting plaats in Mattheüs 15:21-28, waar Jezus in gesprek gaat met een Kananese vrouw die Hem om hulp smeekt. In eerste instantie lijkt Hij haar af te wijzen:

“Ik ben niet gezonden dan tot de verloren schapen van het huis Israëls.”

Maar wanneer zij volhardend smeekt, prijst Hij haar geloof en geneest Hij haar dochter, wat een indicatie zou kunnen zijn dat Jezus welwillend was tegenover individuele niet-Joden.

Ik ben niet gezonden dan tot de verloren schapen van het huis Israëls.

Sanders concludeert dat de enige sterke aanwijzingen voor Jezus’ directe activiteiten onder heidenen beperkt blijven tot enkele genezingen op afstand. Brede verwijzingen naar een missie onder de heidenen in de evangeliën komen volgens hem waarschijnlijk eerder voort uit de latere kerk dan uit Jezus’ oorspronkelijke prediking. Dit zou ook verklaren waarom er in de vroege kerk zulke hevige debatten waren over de plek van heidenen binnen het geloof: Jezus had daar zelf geen expliciet standpunt over ingenomen.

Een ander punt dat Sanders benadrukt, is dat Jezus’ actie in de tempel – de zogenaamde tempelreiniging – niet primair bedoeld was als een verwijzing naar de inclusie van niet-Joden. Volgens hem waren de locatie en timing van de “reiniging” toevallig en had de gebeurtenis vooral te maken met de verwachte vernietiging en vernieuwing van de tempel.

Sanders schildert een beeld waarin Jezus en het jodendom van zijn tijd niet tegenover elkaar staan in een zwart-wit tegenstelling, maar waarin beide een gedeelde verwachting hadden van een toekomstige opname van de heidenen in Gods heilsplan. Hij ziet weinig bewijs dat Jezus bewust en actief een missie onder heidenen nastreefde, maar erkent dat de beweging die hij begon uiteindelijk wel die richting insloeg. Het is dan vooral aan Paulus te danken dat de focus kwam te liggen op de zending onder de niet-Joden als indicatie dat de Messiaanse tijd werkelijk was aangebroken.

Dit bericht is geplaatst in Bijbelstudie, Messiaans, Paulus met de tags , , , . Bookmark de permalink.

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *