Is er een rechtsgrond voor het terzijde schuiven van het Palestijnse mandaat van 1922, afgezien van de VN-resolutie? Is Israël gebonden aan het VN-besluit om zijn claim op de westbank opzij te zetten? Vooral na 1967?
Verdrag van Wenen inzake het verdragenrecht
Het Verdrag van Wenen inzake het verdragenrecht (1969) bepaalt dat een verdrag alleen kan worden beëindigd of opgezegd in overeenstemming met de bepalingen ervan of met instemming van alle partijen.
Het verdrag stelt ook dat een verdrag niet kan worden beëindigd of opgezegd door een eenzijdige handeling van één partij, tenzij het verdrag dit bepaalt.
Voorwaarden van het mandaat
Het Mandaat voor Palestina van 1922 bevat geen enkele bepaling over de beëindiging of terugtrekking ervan.
Artikel 7 van het Mandaat bepaalt dat de Mandaatgevende Mogendheid (het Verenigd Koninkrijk) verantwoordelijk zal zijn voor het bestuur van Palestina totdat de Raad van de Volkenbond bepaalt dat het Mandaat niet langer van kracht zal zijn.
Opheffing Volkenbond
De Volkenbond werd in 1946 ontbonden en de activa en passiva werden overgedragen aan de Verenigde Naties.
De ontbinding van de Volkenbond beëindigde echter niet automatisch het Mandaat, aangezien het Mandaat een verdrag was tussen het Verenigd Koninkrijk en de Volkenbond.
Eis van Israël
Israël heeft aangevoerd dat het Mandaat voor Palestina uit 1922 van kracht blijft, aangezien het niet werd beëindigd in overeenstemming met de voorwaarden of met instemming van alle partijen.
Israël heeft ook aangevoerd dat Resolutie 181 (1947) van de Algemene Vergadering van de VN en daaropvolgende resoluties Israël niet binden, aangezien ze niet werden aangenomen door de VN-Veiligheidsraad en geen kracht van wet hadden.
Oorlog en bezetting 1967
Na de Zesdaagse Oorlog van 1967 bezette Israël de Westelijke Jordaanoever, die sinds 1949 onder Jordaans bestuur stond.
Israël heeft aangevoerd dat zijn bezetting van de Westelijke Jordaanoever rechtmatig is, omdat het een defensieve oorlog was, en dat het gebied niet “bezet” is in de klassieke zin, omdat het niet werd afgenomen van een soevereine staat.
Conclusie:
Er is geen duidelijke rechtsgrond voor het terzijde schuiven van het Mandaat voor Palestina uit 1922, afgezien van de VN-resolutie. Israël beweert dat het Mandaat van kracht blijft en dat het niet gebonden is door het VN-besluit om zijn aanspraak op de Westelijke Jordaanoever terzijde te schuiven. De oorlog van 1967 en de bezetting van de Westelijke Jordaanoever hebben de situatie verder gecompliceerd, waarbij Israël aanvoert dat zijn bezetting rechtmatig is en dat het gebied niet “bezet” is in de klassieke zin van het woord. Het geschil is nog steeds niet opgelost en beide partijen komen met concurrerende claims en interpretaties van het internationaal recht.