Hoe kunnen we weten dat Jezus zichzelf niet als Messias heeft bekendgemaakt aan zijn volk?

Ik heb nu al een paar keer over deze kwestie gesproken. Is Jezus dé Messias? Ik geloof het niet (meer). Is hij een Messiaans gedreven profeet voor zijn eigen volk? Ik geloof dat hij dat wilde zijn. Christenen zeggen: maar het is toch duidelijk uit het NT dat hij de (unieke, echte, enige) Messias is? En dat zelf geloofd en verkondigd heeft? Ik denk dat Jezus het op een bepaalde manier geloofde, dat wil zeggen dat hij hoopte dat hij het zou zijn die zijn volk zou verlossen. Net zoals de Emmaüsgangers na zijn dood,  moest hij zelf aan het kruis erkennen dat het niet zo was en God niet had ingegrepen. Waarom, vroeg hij? Waarom hebt U o God niet ingegrepen en waarom mij nu verlaten? En vervolgens: nu is het ten einde. (Tetelestai gelezen als “ten einde komen”, en niet “volbracht.”) Maar hoe kunnen we dat eigenijk allemaal weten? Een van de eerste vragen is: heeft Jezus over zichzelf gesproken als de Messias? Hoe kunnen we weten dat Jezus zichzelf niet als Messias heeft bekendgemaakt aan zijn volk?

 

De titel van een hoofdstuk uit he boek van Pinchas Lapide, in het Nederlands uitgegeven onder de titel Jezus de Jood, is: “Jezus heeft zich aan zijn volk niet als Messias bekendgemaakt.” Ik geef in hoofdlijnen dat artikel nu weer.

Het woord Messias wordt omschreven als de beloofde bevrijder van de Joden, die daarna zal optreden als de verlosser van de mensheid en de bevrijder zal zijn van alle onderdrukte volken. Hij is de belichaming van waarheid en gerechtigheid. Hij zal de goddelijke orde herstellen in een wereld die uit zijn voegen is geraakt. De gedachte dat zijn komst noodzakelijk is, weerspiegelt de realistische opvatting binnen het Jodendom dat alle politieke macht verdorven is.



Deze verwachting van de Messias, oftewel Messianisme, is geboren uit de nood en de geloofskracht van de Joden. Ondanks alles wat voor ogen is, wil het Jodendom niet twijfelen aan de uiteindelijke overwinning van het goede over het kwade. Uit het oeroude verlangen naar een volmaakte wereld, komt de gestalte omhoog van een ideale bestuurder. Een bestuurder die ernst maakt met het koningschap van God.

In de Hebreeuwse Bijbel wordt de Messias eerst alleen als koning gezien. Deze koning ontleent zijn politieke macht onder God aan de zalving door een profeet. En daarom is hij Messias, gezalfde.

Geleidelijk aan ontwikkelt dit idee zich. Eerst het idee dat de gezalfde de verdraagzame koning Kores van de heidenen is, volgens Jesaja 45:1. Vervolgens dat hij de lijdende knecht des Heeren is, Jesaja 53, of de koning van de armen, Zachariah 9:9, of de uit de hemel komende Zoon des Mensen, in Daniel 7:13.

De Messias wordt zo geleidelijk aan de heilbrengende heerser, die vanuit Jeruzalem het vrederijk over de hele wereld zal uitbreiden. Of de Messias nu het koningschap van David weer zal herstellen, of als een utopische koning het visioen van Jesaja,  van een wereldwijde vrede zal verwerkelijken, of dat hij als een apokalyptische Messias op zijn witte paard en in zijn met bloed doordrengte mantel de heidenvolken met de roede zal slaan, het gemeenschappelijke element in al deze varianten van Messianisme is dat de komende gezalfde van God een politieke verlossingstaak te vervullen krijgt.

Dat ligt al besloten in het Oude Testament. De Bijbelse gezalfde koningen hadden een politieke rol. Alle Messiaanse profetieën over de eindtijd waren politiek gekleurd en de noodtoestand waaruit de Messias het volk van God zou verlossen was politiek van aard. Een niet-politieke Messias zou in de tijd van de Romeinen met zichzelf in tegenspraak zijn geweest.

Zo zou ook de vergeestelijking van het heil waarnaar men uitzag, dus een soort heil voor de ziel zonder het lichaam, worden ervaren als een on-Bijbelse vlucht uit de werkelijkheid. Een verlossing die alleen de ziel betreft is een verraad aan de historisch-politieke verantwoordelijkheid voor deze wereld. Van de Gezalfde van de Heer wordt verwacht dat hij ons zal redden van onze vijanden en uit de hand van allen die ons haten. Zo staat dat zelfs in Lukas 1:71. De bejaarde Zacharia zegt het en Maria zegt het en de profetes Anna zegt het in de tempel ten overstaan van allen die voor Jeruzalem verlossing verwachten.

En dan is het problematisch dat Jezus van Nazareth geen enkele van deze verwachtingen heeft vervuld en zelfs nooit beloofd heeft ze te zullen vervullen. Nu vinden we in het evangelie wel de woorden “ik ben de Christus” in Matthäus 24:5. Dat is de enige keer dat Jezus deze woorden gebruikt en als hij ze gebruikt zou hebben om zichzelf daarmee aan te duiden dan zou er in ieder geval één voorbeeld zijn van een rechtstreekse bevestiging van de Messiaanse status van Jezus. Maar in Matthäus 24 zegt Jezus dat niet over zichzelf. Hij zegt het ook niet als een aankondiging van een toekomstige taak die hij op zich zou nemen. Het is juist een waarschuwing aan zijn leerlingen om op hun hoede te zijn voor valse messiassen die zichzelf tooien met de titel verlosser.

Deze titel verlosser heeft Jezus nooit uitdrukkelijk op zijn eigen persoon betrokken. Juist deze tekst in Matthäus 24, deze waarschuwing aan het adres van de discipelen, is eigenlijk de meest overtuigende weerlegging van de gedachte dat Jezus zichzelf als Messias heeft gezien. Immers, niemand die van zichzelf weet dat hij geroepen is om de verlosser van Israël te zijn, hoeft bang te zijn voor een later misbruik van deze titel.

Er zou een noodoplossing geconstrueerd kunnen worden. Misschien heeft Jezus een andere inhoud gegeven aan het traditionele begrip Messias? De vraag is, waar vinden we dat dan? Waar heeft Jezus zich gekeerd tegen de gangbare interpretatie van het begrip Messias? Er is ook geen enkele kritiek op de joodse voorstelling van het koningschap van God. Jezus heeft eigenlijk al deze verwachtingen over de Messias bevestigd. Ook in de rabbijnse literatuur vinden we vele mensen die bijzondere genezingen uitvoeren, of demonen uitdrijven, of stormen bedwingen, of brood vermenigvuldigen, of mensen uit de dood opwekken. En in die vroege rabbijnse literatuur is dat nooit in verband gebracht met de status van de Messias.

Wanneer in het Jodendoom iemand als Messias wordt aangeduid, is dat bijvoorbeeld Bar Kochba, de leider van een joodse opstand tegen de Romeinen in de tweede eeuw na Christus. Drie jaar lang werd hij door de rabbijnen bevestigd als Messias, zonder dat hij ook maar één enkel wonder had verricht. Dat geldt ook voor Jesaja 53, waar we de lijdende knecht van de Heer vinden. Het is een historisch feit dat Jesaja 53 pas veel later in verband gebracht werd met de Messias. Het idee van een lijdende Messias was totaal vreemd aan de synagoge in de tijd van Jezus. De overgeleverde woorden van Jezus vertonen ook geen enkel spoor van de gedachte dat hij zichzelf als de Knecht van God uit Jesaja 53 beschouwde. Het is veelzeggend dat Paulus zelf ook nergens het idee van de Knecht van God gebruikt. Pas in het midden van de tweede eeuw vinden we de Messias ben Jozef, de stervende Messias en dat is eerder een reactie op het christendom dan een gedachte die al in de tijd van Jezus zou bestaan.

De waarschuwing voor de valse Messiassen bleek gerechtvaardig te zijn. In de eerste eeuw na de dood van Christus zijn niet minder dan zes personen bekend die zich zelf als de Messias hebben opgevat. Zij hebben duizenden goedgelovige joden in de dood of in de slavernij geleid. Maar zij konden, net zo min als Jezus, geen enkele verlossing bewerkstelligen.

Heeft Jezus zichzelf gezien als de Messias? Hoe zit het dan met de belijdenis van Petrus? Jezus wordt toch zonder meer de Messias genoemd in deze teksten. Wie zeggen de mensen dat ik ben? vraagt Jezus aan zijn leerlingen. Een joodse vraag, door een jood aan zijn geloofsgenoten gesteld. En die komen dan op een goed joodse manier met een opsomming van verschillende antwoorden. Volgens de een zou Jezus Johannes de Doper zijn, volgens een ander was hij Elia en volgens een derde opvatting kon hij wel eens Jeremia zijn en een vierde opvatting besliste dat Jezus een profeet was. Jezus heeft drie jaar lang in alle synagogen van Galilea onderwezen, maar niemand van zijn streekgenoten heeft hem aangezien als de Messias of als de Zoon van God. Niemand heeft hem beschouwd als de verlosser van Israël en zelfs van de twaalf leerlingen is er maar één bereid om te verklaren u bent de Messias. Waaraan Matthäus dan toevoegt de Zoon van de levende God. Volgens Johannes noemt Petrus hem alleen de heilige van God in Joh.6 en dat klinkt helemaal niet Messiaans. Maar er is geen instemming van de kant van de andere leerlingen en er is ook geen sprake van een ondubbelzinnige goedkeuring van de zijde van Jezus. Jezus vaart zelfs fel uit tegen Petrus en zegt “ga weg achter mij Satan.”

Jezus heeft zichzelf niet als Messias verklaard. Maar hij heeft wel dingen gedaan die te maken hebben met het aanbreken van het Messiaanse Rijk en misschien wel gedacht dat hij een bijzondere rol zou spelen bij het tot standkomen van het Messiaanse Rijk. Het behoeft geen betoog dat Jezus zich in die verwachting van het voor de deur staande einde van de wereld vergist heeft en dat hij op het kruis ook moest erkennen dat hij niet de door God bevestigde Messiaanse figuur was. “Mijn God, mijn God, waarom heb jij mij verlaten,” is een uitdrukking van een reëel inzicht en tenslotte de uitdrukking “het is volbracht,” later geïnterpreteerd in de verlossingsleer van Paulus, kan simpelweg betekenen “het is nu ten einde.” Want met de dood van Jezus is ook de geschiedenis van Jezus feitelijk voorbij.

Dit bericht is geplaatst in Jodendom. Bookmark de permalink.

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *