Hoe de Joodse Jezus zichzelf zag

Wat kunnen we historisch zeggen over Jezus van Nazareth?

We vinden iemand die zich ervan bewust was Gods zoon te zijn, een gevoel van intiem zoonschap moet hebben gekoesterd, wat impliceert dat Jezus geloofde dat dit zoonschap iets unieks was; maar de gegevens in het Nieuwe Testament staan ons niet toe om verder door te dringen of om explicieter te zijn.

We vinden iemand die het visioen van Dan. 7 opvatte als een beschrijving of aanduiding van zijn eigen rol, als iemand die Gods volk vertegenwoordigde op het hoogtepunt van het huidige tijdperk, als degene die na zijn verwachte lijden en dood gerechtvaardigd zou worden en de beslissende rol zou spelen in het laatste oordeel.

We vinden hier iemand die meende geïnspireerd te zijn door de Geest van God, een profeet te zijn in de traditie van de profeten, en meer dan dat, de eschatologische profeet bij uitstek te zijn, degene die door God geroepen was om het goede nieuws van Gods uiteindelijke heerschappij aan te kondigen.

We vinden hier iemand die beweerde te spreken als de laatste gezant van de Wijsheid, met een onmiddellijke openbarende autoriteit die alles wat daarvoor was geweest te boven ging. Stond de menigte niet verbijsterd omdat hij onderwijs gaf alsof hij Mozes was, en niet als een van de schriftgeleerden?

Maar er is geen enkele aanwijzing dat Jezus van zichzelf dacht dat hij al vóór zijn geboorte op aarde bij God bestaan had. Zulke zelfbevestigingen komen alleen voor in de latere lagen van de canonieke evangelietraditie zoals in het evangelie naar Johannes en veronderstellen substantiële ontwikkelingen in het christologische denken die niet tot Jezus zelf terug te voeren zijn.

Vanaf het begin hebben de beweringen van de apostelen over Jezus altijd betrekking gehad op de hele geschiedenis van Jezus, maar met nadruk en in het bijzonder op zijn dood en opstanding . Nooit alleen op zijn leven, alsof dat een onafhankelijke waarde had die los stond van zijn passie en verheerlijking. De beweringen van het Christendom over Jezus zijn ook nooit afhankelijk geweest van Jezus’ getuigenis over zichzelf. Misschien met uitzondering van de Meniste beweging, is het aardse leven van Jezus altijd schuilgegaan onder de deken van de dogmatiek. Vandaar de steeds herhaalde mantra: “wij kennen Jezus niet langer naar het vlees”, waarmee de “echte”, d.w.z. de werkelijke, historische Jezus, theologisch buiten spel werd gezet. Vandaar dat een uitspraak van Jezus – ik ben niet gekomen om de Torah te ontbinden – in de latere traditie zo makkelijk kon worden omgebouwd tot: “Jezus is het einde (Gr.: telos)van de wet voor hen die geloven.” (Met de kanttekening dat het niet zeker is of Paulus met “telos” inderdaad het “einde” bedoeld heeft of het “doel”wat een andere interpretatie mogelijk maakt.)

Als de incarnatie en de triniteit geen deel uitmaken van Jezus’  eigen verkondiging, en van zijn overtuigingen over zichzelf, moet er een andere rechtvaardiging voor worden gevonden. Theologen zijn er doorgaans op uit de continuiteit tussen Jezus en het apostolisch getuigenis, soms tegen beter weten in, te handhaven. De theologie óver Jezus moet gezien kunnen worden als een correcte doorwerking van Jezus’ leven, dood en opstanding. In de woorden van James Dunn:

“We kunnen niet beweren dat Jezus geloofde dat hij de vleesgeworden Zoon van God was; maar we kunnen wel beweren dat de leer van die strekking, zoals die tot uitdrukking kwam in het latere christelijke denken van de eerste eeuw, in het licht van het hele Christusgebeuren een passende weergave en uitwerking was van Jezus’ eigen gevoel van zoonschap en eschatologische zending.” (Christology in the Making, p. 254)

Kortom, als de geschiedenis niet kan ondersteunen dat Jezus de vleesgeworden Zoon van God was en dat over zichzelf beweerd heeft, dan kan de theologie het beweren omdat het een “passende weergave” is van die geschiedenis. Er is echter ook een andere “passende weergave” van de geschiedenis van Jezus die veel dichter staat bij wat we mogen beweren op grond van de historische Jezus zoals we die uit de teksten van het evangelie naar voren kunnen halen.

Jezus van Nazareth is dan de bevlogen Jood die meende dat hij de Zoon des mensen uit Daniel 7 zou kunnen zijn. Die gesterkt werd in de gedachte dat hij de beloofde messias zou kunnen zijn. En die zijn leven op het spel zette om te beproeven of hij het werkelijk was. Wandelend in de voetsporen van de messias werd hij echter door het volk niet als zodanig erkend. En aan het kruis moest hij erkennen dat zijn messiaanse missie mislukt was: “Mijn God, mijn God, waarom hebt u mij verlaten”, terwijl ik toch alles heb gedaan om de waarachtige Zoon des Mensen te zijn in woord en daad? En: “het is ten einde” (niet: “volbracht”!) nu het duidelijk is dat God niet reageert op de dood van de Gezalfde en het koninkrijk der hemelen niet aanbreekt.

Wonderlijk is het, wat er daarna gebeurt: de God van Israel raakt bekend onder de volkeren van de wereld door de prediking van de opgestane Jezus – niet de prediking van de opstanding van het volk Israël, niet door de prediking van de Torah. Die zuivere verkondiging kan de volkeren zoals ze zijn niet raken. Maar Jezus als een verkleinde versie van de geschiedenis van Israel, als de belichaming van de Torah,  wordt het voertuig voor een substituut voor de zending van Israel in de wereld.

Maar dan komt de tragiek van de kerkgeschiedenis waarin Jezus tot een niet-jood wordt gemaakt en de band met Israel wordt doorgesneden.

 

Dit bericht is geplaatst in Israël, Jodendom. Bookmark de permalink.