Het Joodse denken en de Joodse historische gebeurtenissen waren op vele manieren bepalend voor de ontwikkeling en het zelfbegrip van het vroege christendom.
Joodse oorsprong en erfgoed:
- Jezus was Joods, geboren, geleefd en gestorven als Jood in Jeruzalem. Als zodanig kwam het vroege Christendom voort uit het religieuze wereldbeeld van het Jodendom van de Eerste Eeuw.
- De eerste volgelingen van Jezus waren Aramees sprekende Palestijnse Joden en de vroege beweging begon als een sektarische beweging binnen het Palestijnse Jodendom.
- Vroegchristelijke theologische concepten hadden parallellen in het Jodendom. Paulus’ verwijzingen naar Jezus als “Heer” en het aan hem toeschrijven van de rol van Goddelijke Wijsheid breidden bijvoorbeeld Joodse taal en categorieën uit, maar bleven binnen het Joodse begrip van God. Dit “vermeerderd monotheïsme” groeide uit de Joodse interesse in hemelse figuren tijdens de Tweede Tempelperiode.
- De Hebreeuwse Geschriften (waarnaar in één bron wordt verwezen als het Eerste Testament) verschaften het fundament en de taal waarmee Jezus’ discipelen hem begrepen. Het verhaal over schepping, zonde en verlossing in wat de Christelijke Bijbel werd, vond zijn focus in de persoon van Jezus.
Invloed van Joodse historische gebeurtenissen:
- Joodse nederlagen door de Romeinen speelden een belangrijke rol in de uiteenlopende paden van het Rabbinisme en het vroege Christendom. Het Rabbinisme reageerde door zich terug te trekken en de gelederen te sluiten, terwijl de Christenen hun gelederen openden en de taal en cultuur van de overwinnaars omarmden.
- De periode na de Joodse nederlagen zag de opkomst van zowel rabbijnse leraren als de voorstanders van het vroege christendom.
- Vooral de Bar Kokhba oorlog lijkt het denken van Marcion te hebben beïnvloed, omdat zijn Evangelie kort na het einde van de oorlog werd gepubliceerd. Marcion portretteerde het “Christendom” als de antithese van het “Jodendom”, waarvan hij beweerde te hebben geleden tijdens de laatste anti-Romeinse opstand.
- De vernietiging van de Tweede Tempel in 70 n. Chr. markeerde een belangrijk keerpunt binnen het Jodendom en in de nasleep daarvan begonnen zowel Tannaitische schrijvers als vroege “Christelijke” schrijvers tradities te verzamelen, te vertalen en te bewerken.
Ontwikkeling van verschillende identiteiten:
- Hoewel de vroege theologische ontwikkeling binnen de grenzen van het Joodse denken plaatsvond, begon de devotionele aandacht die Joden voor God hadden, ook de verrezen Christus te omvatten. Dit zette het Christendom op een pad dat diepgaande theologische gevolgen zou hebben.
- De Geloofsbelijdenis van Nicea markeerde een punt waarop het Christendom een beslissende breuk leek te maken met het moedergeloof, vooral wat betreft de identiteit en goddelijkheid van Jezus.
- Marcion stelde bewust het “christendom” voor als gescheiden en afgescheiden van het “jodendom”. Hij bedacht de term “christendom” en zag het als een “nieuw verbond of testament” zonder enige andere verbinding met het “oude verbond” van het jodendom dan deelname aan de joodse historische typologieën. Hij zag het Jodendom niet als een kwestie van “vlees” maar als een “besnijdenis van het hart”, een idee dat hij koppelde aan een niet-agressieve houding die contrasteerde met wat hij zag als “Jodendom”.
- De uitbreiding van de Jezusbeweging met niet-Joden werd een belangrijk punt van verschil van mening, vooral wat betreft de rol van de Joodse rituele wetten zoals besnijdenis en voedselvoorschriften. Paulus’ bevestiging van etnische gelijkheid tussen Joden en Grieken werd niet door iedereen geaccepteerd door de vroege Joodse volgelingen van Jezus.
- Na verloop van tijd benadrukte de christelijke polemiek steeds meer de joodse schuld voor Jezus’ kruisiging, wat bijdroeg aan een vijandige relatie tussen de kerk en de synagoge.
- De ontwikkeling van christelijke theologieën, zoals de incarnatie, vormde een uitdaging voor de joodse acceptatie van het christelijk geloof.
Joodse invloed op het christelijke zelfbegrip:
- Vroege Christenen gebruikten de Hebreeuwse Bijbel om het leven, de dood en de wederopstanding van Jezus te interpreteren als de vervulling van profetieën.
- Het concept van God die ervoor koos om in Israël te wonen verschafte een Joods kader voor het begrijpen van het Christelijke geloof in de incarnatie, hoewel de kerk dit idee later concentreerde in de persoon van Jezus.
- Zelfs toen het christendom uiteenliep, behield het elementen van de Joodse eschatologische verwachtingen, hoewel figuren als Paulus ook belangrijke herzieningen introduceerden, zoals de gelijkwaardigheid van niet-Joden.
- Het idee dat de beweging van Jezus verbonden was met de Joodse hoop op het herstel van Israël benadrukt de diepe wortels in het Joodse denken.
Hedendaagse herevaluatie:
- Hedendaagse Joodse geleerden werken actief aan het begrijpen van het Christendom in Joodse termen, waarbij ze de historische en theologische verbanden tussen de twee tradities erkennen.
- De Shoah heeft binnen het Christendom geleid tot een belangrijke herwaardering van de relatie met het Jodendom en tot pogingen om anti-Joodse elementen in de Christelijke leer te herzien.
- Sommige Joodse denkers overwegen nu de mogelijkheid dat het christendom deel uitmaakt van Gods goddelijke plan voor de verlossing van de wereld en erkennen de rol van het christendom in het verspreiden van de kennis van de God van Israël.
Concluderend kan worden gesteld dat het Joodse denken en de historische gebeurtenissen niet slechts een achtergrond vormden, maar actief vorm gaven aan de structuur van het vroege christendom en invloed hadden op de kernovertuigingen, de zich ontwikkelende identiteit en de uiteindelijke afscheiding van het Jodendom. Hoewel het vroege christendom zichzelf deels definieerde in tegenstelling tot het jodendom, bleef het diep geworteld in zijn joodse erfgoed en bleef het zich in zijn ontwikkeling bezighouden met joodse ideeën en geschiedenis.