Genesis 32:24 Maar Jakob bleef alleen achter, en een Man worstelde met hem, totdat de dageraad aanbrak. 25 En toen de Man zag dat Hij hem niet kon overwinnen, raakte Hij zijn heupgewricht aan, zodat het heupgewricht van Jakob ontwricht raakte toen Hij met hem worstelde. 26 En Hij zei: Laat Mij gaan, want de dageraad is aangebroken. Maar hij zei: Ik zal U niet laten gaan, tenzij U mij zegent. 27 En Hij zei tegen hem: Wat is uw naam? En hij antwoordde: Jakob. 28 Toen zei Hij: Uw naam zal voortaan niet meer Jakob luiden, maar Israël, want u hebt met God en met mensen gestreden, en hebt overwonnen. 29 Jakob vroeg daarop: Vertel mij toch Uw Naam. En Hij zei: Waarom vraagt u naar Mijn Naam? En Hij zegende hem daar. 30 En Jakob gaf die plaats de naam Pniël. Want, zei hij, ik heb God (elohiem, hier een geestelijk wezen) gezien van aangezicht tot aangezicht, en mijn leven is gered. 31 En de zon ging over hem op, toen hij door Pniël gegaan was; hij ging echter mank aan zijn heup.
Wie is toch deze Man?
Om dat te bepalen moeten we eerst een paar details uit deze tekst goed begrijpen. In de eerste plaats moeten we zien dat de worsteling die deze man begint, een poging is om Jakob eronder te krijgen, te overwinnen. Maar is het een man? Waarom staat er zo nadrukkelijk dat deze “man” zijn worsteling staakt wanneer de dageraad aanbreekt? “Laat mij gaan, want de dageraad is aangebroken.” En waarom komt deze man tot Jakob in de nacht? Het lijkt er eerder op dat we te maken hebben met een kwaadaardige geest, of misschien zelfs met Ezau zelf.
Het lijkt mij ook dat we kunnen uitsluiten dat het Ezau zelf is. Jakob zou hem toch zeker herkend hebben, en er is geen reden dat hij zich niet bekend zou gemaakt hebben bij Jakob. Bovendien meldt vers 28 dat Jakob met “God” heeft gestreden. Dat laatste is een kwestie van vertaling. Het Hebreeuwse woord elohiem kan zowel God als een geestelijk wezen als zelfs een aardse rechter aanduiden. Het lijkt uitgesloten dat het God is die met Jakob hier worstelt, aangezien Jakob juist de belofte en de zegen van God al ontvangen had. Het lijkt eveneens uitgesloten dat het hier om een “rechter” zou gaan. Dan blijft alleen nog over dat we hier te maken hebben met een tussenwezen, een demonische macht in menselijke vermomming die namens Ezau de strijd met Jakob aangaat. Daarop wijst ook de zinsnede, dat Jakob gevochten heeft met “een goddelijk wezen” en met “mensen” – een soort demon in mensengedaante.
Het gaat om de zegen
Het is ook niet toevallig dat het hier uiteindelijk om de zegen gaat. Jakob is een naam die verwijst naar het stelen van het eerstgeboorterecht. Is het hier een demonische schutsengel van Ezau die Jakob daarvoor wil straffen? Dat Jakob heeft overwonnen merken we niet alleen maar aan het gejammer van de man “laat mij gaan”, maar ook aan de opdracht van Jakob. Wanneer hij zegt: “ik zal u niet laten gaan tenzij u mij zegent,” krijgt dit zijn betekenis uit de voorgeschiedenis. Jakob heeft recht op de zegen van de eerstgeborene. Nu vraagt hij aan de engel van Ezau of deze bereid is dat recht ook te erkennen. Hem te zegenen staat dan gelijk aan de erkenning van de zegen die aan Jakob toekomt. Zodra (de engel van) Ezau het recht en de zegen van Jakob als de waarachtige eerstgeborene in geestelijke zin erkent, zal Ezau ook delen in die zegen. Jakob is immers de ontvanger van de zegen van Abraham – “in u zullen alle geslachten van de aardbodem gezegend worden.” Wanneer Ezau de zegen van Jakob erkent, zal hij er ook in delen.
De profetische duiding
Dit alles heeft een diepe betekenis voor de wereldgeschiedenis. Het lot van de volkeren is volledig verbonden met het lot van Israël. Wie Israël zegent, zal delen in de zegen van Israël. Maar wie Israël kwaad doet of het kwade toespreekt, wordt van het leven afgesneden, dat is: is vervloekt.
Zo beschouwd is de opdracht die Jakob aan de engel geeft een uiting van zijn liefde voor Ezau. Wanneer Israël aan de volkeren van de wereld vraagt, haar bijzondere status als uitverkoren volk te erkennen, is dat uiteindelijk tot een zegen voor die volkeren. Israël is en blijft immers Gods volk, dat God in het heilige land geplaatst heeft om daar de navel van de wereld te zijn. Het centrum van de wereld is het letterlijke, fysieke land Israël. De erkenning van dat land en van het recht van het volk daar te wonen, is de basis voor de zegen die de volkeren van God te verwachten hebben.
Israël zegenen
Wat de exegese van de tekst betreft zijn er nog twee zaken van belang. In de eerste plaats dat Ezau – en zijn zoon Edom – staan voor Rome, eigenlijk voor het Romeinse Rijk dat nu bestaat in de vorm van een innerlijk verdeeld Europa.
Met andere woorden Ezau staat voor heel de westerse wereld. Het lot van die westerse wereld staat of valt met de erkenning van de onverbrekelijke samenhang tussen het land en het volk Israël. Wie het volk zegent dat in het land is – het goede voor haar doet en haar het goede toespreekt – zal zelf door dat volk gezegend worden. Wie de God van Israël wil kennen, kan niet om Zijn volk heen. “Het heil is uit de Joden”, dat wil zeggen God schenkt het heil niet aan de vijanden van Israël.
Israël vervolgd door Christelijk Rome en Europa
In de tweede plaats is van belang, dat de engel van Ezau Jakob raakt aan de heup, naar Bijbelse spraakgebruik de plaats van de kracht tot voortplanting, d.i. de nakomelingen van Jakob. Ezau probeert de zegen van Jakob te ontkrachten, door Jakob onvruchtbaar te maken. Is dat niet vele malen in de geschiedenis geïllustreerd? De mannelijke nakomelingen werden in Egypte in de Nijl gegooid, de Assyriërs verdreven Israël uit het noordelijke rijk en verstrooiden het over hun grondgebied. De Romeinen verwoestten de tempel en lieten alle Israëlieten in ballingschap gaan aan het einde van de tweede Joodse Oorlog. De geschiedenis van de Rooms-Katholieke Kerk – het “gekerstende” Rome – staat bol van de vele vervolgingen, pogroms en vernederende maatregelen. En de nazi’s hebben de poging gedaan om alle Joden in de wereld uit te roeien in de Holocaust.
Misschien dat niet de volkeren beseffen wat het belang is van Israël voor hun eigen lot, maar de schutsengelen van deze volkeren zullen dat maar al te goed geweten hebben. Hier ligt de keuze: Israël zegenen, haar voorrang in Gods bestel erkennen en daardoor zelf gezegend worden, ofwel: Israël vervloeken, bestrijden, bevechten, en onderwerpen, en daardoor zelf blootgesteld worden aan Gods vloek.
Christenen die Israël erkennen
De geschiedenis van West-Europa kan het beste worden begrepen vanuit het conflict tussen Jakob en Ezau, tussen de God van Israël en de god van Rome/Europa, de satan. Ezau probeert voortdurend Jakob aan de heup te raken. Maar Israël heeft Ezau nooit opgegeven. Israël houdt Ezau broederlijk vast en zal hem niet loslaten totdat het eerstgeboorterecht van Israël zal worden erkend.
Binnen Europa zijn er mensen die Israël erkennen als Gods eigen volk. Dat geldt niet voor de politieke systemen waarin die mensen leven. Maar de zegen die Jakob ontvangt om door te geven aan de volkeren, berust op de erkenning van de positie die hem gegeven wordt. Wie in deze tijd Israël erkent, zegent en aan dat volk het goede toespreekt, wordt zelf gezegend met Israël. Die mensen zijn als Ruth die tegen Naomi zegt: “uw God is mijn God, uw volk is (mede ook) mijn volk.” Of ze zijn als de mensen in Zacharia 8:23, die zeggen “Wij gaan met u mee, want wij hebben gehoord dat God met u is.”
(wordt vervolgd)