Het derde aspect van Bijbelse openbaring dat ik in herinnering wil roepen is dat van de relatie tussen het geheel en het overblijfsel. Aan de ene kant leiden de ontwikkelingen natuurlijk tot een schijnbare reductie van de uitverkiezing, van het ras naar een volk, van het volk Israël naar een overblijfsel, van het overblijfsel naar een individu (Jezus). Maar aan de andere kant wordt de verkondiging telkens universeler, totdat we komen bij de recapitulatie van de hele geschiedenis, de hele natuur en alle menselijke werken in de laatste dagen. Hoe meer het gekozen overblijfsel historisch wordt gereduceerd, des te werkelijker is de universele uitverkiezing. Het overblijfsel vertegenwoordigt dus het geheel.
Tegelijkertijd, hoewel dit niet hetzelfde is, is het proces dialectisch in de zin dat elke breuk of breuk resulteert in de herintegratie van het uitgesloten geheel met het gemanifesteerde overblijfsel. De uitverkiezing van het uitverkoren volk impliceert daarin de re-integratie van het menselijk ras, die van het overblijfsel de re-integratie van heel Israël, die van Jezus de re-integratie van het overblijfsel. Vanuit het standpunt van de Bijbel is de ontwikkeling van het oordeel dus nooit een mechanisme om de goeden van de slechten te scheiden (alsof de laatsten slechts worden afgewezen, geëlimineerd of uitgesloten). Het is een verkiezing van de slechten die wordt bereikt door die van de goeden. Jezus is niet alleen de bemiddelaar tussen God en ons. Hij wijst de verlossing aan van heel Israël en dus van het menselijk ras en dus van de hele schepping. Het is duidelijk dat dit geen vast schema is dat men kan herleiden tot een formule; het veronderstelt een historische ontwikkeling en een constante spanning tussen tegengestelde factoren.”
Jacques Ellul