Ha-Me’iri’s perspectief op het Christendom verschilde aanzienlijk van dat van Maimonides, vooral in zijn visie op de legitimiteit van het Christendom en zijn relatie tot het Jodendom.
Een “Deep Dive” discussie over de relatie tussen Jodendom en Christendom.
Maimonides zag het Christendom en de Islam als uitbreidingen van het Jodendom, bedoeld om Joodse waarheden in de wereld te verspreiden. Hij geloofde dat deze geloven uiteindelijk zouden helpen om een messiaanse tijd in te luiden waarin de zuivere doctrines van het Jodendom zouden zegevieren. Hij beschouwde echter ook met name het christendom als een afgodisch geloof vanwege de aanwezigheid van heidense elementen.
Ha-Me’iri daarentegen verwierp het idee dat het Christendom slechts een voertuig was voor de verspreiding van het Jodendom. Hoewel hij niet geloofde dat het Christendom een directe goddelijke openbaring ontving, bewonderde hij de menselijke redenering die tot de ontwikkeling ervan leidde en beschouwde hij het als een legitiem en bewonderenswaardig geloof. In tegenstelling tot Maimonides beschouwde Ha-Me’iri het Christendom niet als afgodisch en beweerde hij dat zowel het Christendom als de Islam veel dichter bij het Jodendom stonden dan welke andere religieuze gemeenschap dan ook. Hij ging zelfs zo ver dat hij Christenen onder de categorie “Israël” schaarde, waarmee hij de traditionele Joodse kijk op het Christendom als een vorm van heidendom afwees.
Dit verschil in perspectief kwam waarschijnlijk voort uit hun verschillende opvattingen over de evolutie van het religieuze denken. Ha-Me’iri geloofde in een dynamische opvatting van de geschiedenis. Hij erkende dat de wereld sinds de tijd van de Talmoed was veranderd en dat het Joodse denken zich daaraan moest aanpassen. Naar zijn mening waren de oude heidenen, die in de Talmoed werden veroordeeld, grotendeels verdwenen, waardoor deze stricturen irrelevant werden voor de hedendaagse situatie van Joodse gemeenschappen. Hij geloofde dat de opkomst van het christendom een positieve ontwikkeling was, omdat het de verdwijning van het heidendom aangaf en een nieuw tijdperk inluidde van Abrahamitische godsdiensten die gewijd waren aan ethische principes. Deze progressieve kijk stelde hem in staat om het Christendom te omarmen als een legitieme uitdrukking van geloof, ondanks de historische vervolging van Joden.
Maimonides daarentegen had een meer statische kijk op de religieuze waarheid en zag het Jodendom als de ultieme en zuiverste vorm van monotheïsme. Zijn perspectief droeg waarschijnlijk bij aan zijn beoordeling van het christendom als een gebrekkige en uiteindelijk tijdelijke afwijking van het ware pad.
In essentie stonden Ha-Me’iri’s progressieve theologie, zijn geloof in de dynamische aard van religieus denken en zijn positieve kijk op de historische rol van het Christendom in schril contrast met Maimonides’ meer traditionele en statische begrip van de relatie van het Jodendom met andere religies.