Veel predikanten gebruiken de laatste tijd uitdrukkingen als: God is een geheimenis, over God kunnen we niet spreken, we kunnen van God niets weten, in het geloof blijft alles bij een vermoeden. Of ik hoor ze zeggen dat we God niet kunnen vangen in onze regels en in onze voorstellingen. Maar dat heeft ernstige gevolgen!
Het is zeker waar dat er geen rechtstreekse kennis van God mogelijk is, daar hebben ook atheïsten volledig gelijk in. Maar dat wil niet zeggen dat we geen kennis van God hebben; hoe zou het ook kunnen, want in de kerk spreken mensen over God en laten we mensen iets horen over God. We spreken over God de Vader, over God de Zoon en God de Heilige Geest.
We gebruiken woorden als Gods genade en waarheid, we spreken over Gods werken in de geschiedenis, we spreken over Zijn belofte en Zijn geboden, over het koninkrijk dat komt en over ons menselijk leven dat geheel en al in dienst van deze God moet staan. Denk maar aan wat we elke zondag doen en dat is het uitspreken van het Onze Vader. Gods Naam, heiligheid, Koninkrijk, wil en Zijn betrokkenheid bij ons dagelijks leven worden daar in een gebed uitgesproken. God is van alles wat we doen in de kerk de veronderstelling en de betekenis.
Hoe kunnen we dan volhouden dat we van deze God niets weten, alleen maar iets kunnen vermoeden en dat een echt spreken over God een poging is om God te vangen in onze voorstellingen en gedachten? Feitelijk spreekt de kerk over God alsof er wel degelijk kennis van deze God te vinden is. Dit alles blijkt dus te gaan over de vraag: hoe kennen wij God en wat weten we dan van God?
God wordt in de kerk gekend en dat betekent dus dat God als degene die spreekt voor onze ogen staat en dat wij als degene ndie horen voor onze ogen staan. Kort gezegd, de kerk veronderstelt dat een mens in de kerk waarachtig tegenover God staat. Als dat niet zo zou zijn, als er geen kennis van God mogelijk is, als God helemaal onkenbaar en onbegrijpelijk is, zoals deze predikanten dan eigenlijk ook zeggen, dan is alles wat in de kerk wordt gezegd alleen maar een nostalgisch geluid, een subjectief leeg gezwets.
De kerk leeft dan ook niet in deze kennis, maar ze leeft alleen maar schijnbaar in de sfeer van menselijke vermoedens en nostalgische verlangens, in een zucht naar een zekerheid die we onszelf tevens verbieden, in een streven naar kennis dat we negeren omdat we tegelijkertijd beweren dat die kennis onmogelijk is. Het gaat eigenlijk niet om de vraag of wij iets weten van God. De kerk gaat er feitelijk van uit dat God door het woord van God gekend wordt en steeds opnieuw gekend kan worden. Dat is wat we als kerk feitelijk doen. Dat is waar de godsdienst van elke zondag eigenlijk om draait.
En het is daarom zo’n vreemde zaak dat juist in de prediking waarin dat spreken van God moet worden verduidelijkt en aan de gemeente moet worden voorgelegd, beweerd gaat worden dat deze kennis van God eigenlijk onmogelijk is. De vraag is niet of God wel gekend wordt in de kerk. De vraag is niet of God wel werkelijk gekend wordt, maar wat Gods woord zegt over deze vraag. Wat zegt Gods woord over de kenbaarheid van God?
En als we op die wijze vragen, hebben we inderdaad een veronderstelling aangenomen. De veronderstelling dat God vanuit zijn woord gekend kan worden. We nemen daardoor ook aan dat de enige zinvolle vraag is wat we dan van deze God weten op grond van onze kennis van het woord. Dit leidt tot een tweede probleem.
Dezelfde predikanten zullen beweren dat de kennis die we krijgen op grond van Gods woord, dat wil zeggen van Gods in de schriften neergelegde openbaring, niet voldoende kan zijn. Zo horen we predikanten zeggen dat de Bijbelse teksten alleen maar getuigenis afleggen van het geloof van vroegere generaties. Het woord van God is dan niet een bron van onze kennis. Om kennis van deze God te krijgen, moeten we misschien kijken naar onze ervaring.
Het antwoord is dat onze ervaring het bestaan van God en het karakter van God niet doet begrijpen. In die ervaring draait het uiteindelijk om onszelf. Of dat het meer een uitdrukking is van ons diepste verlangen, maar een verlangen beslist nu eenmaal niet over het bestaan van haar object. De vraag of God kan worden gekend moet in de kerk tenminste worden beantwoord met de vaststelling dat God daadwerkelijk gekend wordt omdat het spreken en handelen van de kerk die kennis veronderstelt.
Wat weten we dan van God? Alleen datgene wat hij van zichzelf geopenbaard heeft. God is een sprekende God en de vraag is dus alleen wat heeft deze God dan daadwerkelijk gezegd. Alle nederigheid en voorzichtigheid moet zich dan voegen bij de vaststelling dat God wel degelijk gesproken heeft. Onze voorzichtigheid en nederigheid kan zich niet zo ver uitstrekken dat we dit axioma van de kerk uit het oog zouden verliezen of nog erger zouden gaan tegenspreken.
We kunnen twijfels hebben over de juiste uitleg van de schrift. We kunnen onduidelijkheden hebben over het karakter van God zoals zich dat in Gods woord laat zien. Maar we kunnen het axioma niet aantasten, het axioma van Gods kenbaarheid door zijn woord, tenzij we ook het bestaan van de kerk in twijfel trekken.
Mooi geformuleerd en van harte mee eens!