God zal hen zelf bevestigen en schragen
en op zijn rol, waar Hij de volken schrijft
hen tellen, als in Israël ingelijfd,
en doen de naam van Sions kinderen dragen
Psalm 87, 3 (berijmd)
Ook trok een grote groep van mensen van allerlei herkomst met hen mee. (Ex 12:38)
Één Torah is er voor de ingezetene en voor de vreemdeling die in uw midden verblijft. (Ex. 12:49)
Want waar u heengaat, zal ik heengaan, en waar u overnacht zal ik overnachten. Uw volk is mijn volk en uw God mijn God. Waar u sterft, zal ik sterven en daar zal ik begraven worden. […] Moge de Heere uw daad vergelden en moge uw loon volkomen zijn van de HEERE de God van Israël, onder wiens vleugels u gekomen bent om toevlucht te nemen. (Ruth 1:16; 2:12)
“U draagt de wortel niet, maar de wortel u” (Rom. 11:18).
Christelijke theologen hebben hier over het algemeen geen duidelijke visie over, namelijk deze gedachte. Christenen beschikken niet over een originele identiteit. Christenen hebben slechts een afgeleide identiteit. In dat opzicht lijken we op Ruth, de Moabitische, die tegen Naomi zegt: “waar jij heen gaat, ga ik heen. En waar jij overnacht, overnacht ik. Jouw volk is mijn volk en jouw God is mijn God.” Dat is nog voordat Ruth officieel deel gaat uitmaken van het Joodse volk, wanneer ze trouwt met Boaz. Dit is nog als Moabitische gezegd.
De audio opname van de blog:
Wat Christenen moeilijk vinden om te accepteren is dat wij niet zomaar en zonder meer het Oude Testament hebben als een boek van verwachting, een verwachting die dan vervuld wordt in de komst van Jezus, maar dat de kerk mag meelezen met Israël. Want de Tanakh is in de eerste plaats een boodschap van God aan het Joodse volk. We lezen met de Torah mee, maar we hebben het vaak eenzijdig en veroordelend gelezen als gericht tegen Israël. Alsof het Oude Testament niets anders wil zeggen dan dat Israël een ongehoorzaam volk is dat straf verdient. We hebben veel te weinig ook in de Tenach gekeken om daarin een beeld van onszelf te zoeken. Zoals Jacobus dat beschrijft, we horen in de spiegel van de Torah te kijken om onszelf te ontdekken.
We mogen meelezen met Israël, net als dat zootje van verschillende herkomst, dat zootje ongeregeld, dat met het volk is meegetrokken. Dat ook bevrijd werd uit Egypte volgens de teksten uit Exodus 12. We zijn met het Oude Testament bezig als een soort inburgeringscursus. We worden burgers binnen dit volk. Dat wil zeggen, we worden gerim toshavim, inwonende vreemdelingen. En zo krijgen we een gedeeltelijke (geestelijke) naturalisatie binnen het volk Israël. Zo mogen we samen met Israël een heilig priesterschap zijn, een volk Gode ten eigendom, zoals de eerste brief van Petrus dat zegt in 1 Petrus 2 vers 9. We mogen heidenen zijn die de naam van Sion’s kinderen hebben gekregen en in die zin ingelijfd zijn bij het volk Israël. Zoals Psalm 87 dat zegt en heel fraai zoals dat in die berijmde versie beland is. “En doen de naam van Sions kinderen dragen.”
De volkeren mogen als zonen van Noach hun roeping en bestemming herkennen in de roeping en de bestemming van Israël. Wat moet gelden voor alle volkeren, dat wil zeggen het universele, kan alleen gevonden worden in het particuliere en de bijzonderheid van Israël. Die bijzonderheid van Israël is natuurlijk voor christelijke theologen een schandaal. Vandaar dat de meeste theologen eigenlijk nog steeds de denkvorm hanteren zoals die al vroeg in de kerkgeschiedenis opkwam. Het is een van die ketterse kerkvaders kun je zeggen, belangrijk in zijn invloed maar toch ook iemand die het Oude Testament, de Tenach nadrukkelijk aan de kant heeft geschoven. Ik bedoel natuurlijk Marcion. Marcion las in het Nieuwe Testament bijvoorbeeld dat Christus het einde is van de Tora, het einde van de wet. Dat schrijft Paulus namelijk in zijn brief aan de Romeinen, Romeinen 10 vers 4. Dat betekent om God echt te leren kennen, heb je niet genoeg aan de Torah.
Maar dan ook: om God echt te kunnen dienen, is het niet genoeg om de Tora te kennen. Er moet nog iets bij, die messiaanse toevoeging aan de Tora is noodzakelijk om God te kunnen dienen zoals hij gediend wil worden. Het Oude Testament is dus voor christelijke theologen steeds een aanstoot geweest en alleen in een marcionitische (gereinigde) vorm beschikken zij nog over een manier om met het Oude Testament om te gaan. Het Oude Testament geeft immers een beeld van een onvolmaakte en wraakzuchtige God. Er is geen volmaakte wereld via Israël te vinden. Israël zelf is een wraakzuchtig volk dat vol is van onvolmaaktheden. De Tenach kan dus alleen worden gelezen als een voorbereiding op de komst van de Messias Jezus.
Pas in Jezus Christus vinden we de volledige openbaring van God, pas in Jezus Christus vinden we de goede God. En zo moeten we dus de Tenach, de Tora lezen vanuit dat Nieuwe Testament en dan moeten we over dat Oude Testament dus heel scherp oordelen. Dat is eigenlijk de kern van het marcionitisme en dat is elke vorm van het lezen van het Oude Testament vanuit de vervulling ervan in het Nieuwe. In plaats van het Nieuwe Testament te beoordelen op grond van de Tenach om te zien of het Nieuwe Testament op een juiste en verantwoorde wijze het Oude Testament voortzet, wordt omgekeerd de Tenach met de maatstaf van het Nieuwe Testament beoordeeld.
En toch mogen we vaststellen dat van de twee manieren waarop het Oude Testament, waarop Tenach is voortgezet, eigenlijk de rabbijnse manier het meest consequent vasthoudt aan de categorieën en denkbeelden van het Oude Testament. Dat wordt door velen ook wel erkend. De continuïteit tussen het zogenaamde Oude Testament en de mondelinge Tora van dat nabijbelse jodendom, dat rabbijnse jodendom, is eigenlijk veel nauwer en consequenter dan de continuïteit tussen het Oude en het Nieuwe Testament. Het Oude Testament zou dus meer op de voorgrond moeten komen te staan in de christelijke prediking en niet alleen maar als een voorgeschiedenis van Jezus moeten worden beschouwd.
En dat begint al met onze opvatting over de volgorde van de boeken in de Bijbel. De Joodse canon eindigt met 2 Kronieken 36 vers 23.
Zo zegt Kores, koning van Perzie: De HEERE, de God des hemels, heeft mij alle koninkrijken der aarde gegeven; en Hij heeft mij bevolen Hem een huis te bouwen te Jeruzalem, hetwelk in Juda is; wie is onder ulieden van al Zijn volk? De HEERE, zijn God, zij met hem, en hij trekke op.
Dat gaat over de toekomstige herbouw van de tempel. De Tora en de profeten leiden naar de gedachte dat de geschiedenis van Israël in Jeruzalem verder zal gaan en daar voltooid zal worden. Het slot van die geschiedenis kent een cultische vorm, een ritualistische vorm waarmee de kerk wilde afrekenen.
Daar staat tegenover dat de canon van het Oude Testament een herschikking van de volgorde van de boeken van Tenach betekent. En het Oude Testament van de kerk eindigt daarom met de profetie van Maleachi. “Zie, ik zend jullie de profeet Elia voordat de grote en geduchte dag des Heren komt.” Dat is Maleachi 4 vers 5. In een christelijke bijbel zitten er dan een paar blanco bladzijden en dan ineens is er die bode, is er die profeet Elia in de gestalte van Johannes de Doper. Het lijkt dus, als je kijkt vanuit het Nieuwe Testament, dat de hoofdlijn van de Hebreeuwse bijbel een historische lijn is in de richting van de komst van de Messias Jezus. Toch is dat lijntje maar heel dun en is het zeker geen hoofdlijn. De Hebreeuwse bijbel moet gelezen worden als Tenach, maar dan is die Hebreeuwse bijbel in de eerste plaats halachisch. Dat wil zeggen, ze is de uitwerking van een bepaalde manier van leven in overeenstemming met Gods wil. Ze is niet Messiaans. De Tenach, hou ik vol, is niet Messiaans. Dat wil zeggen, ze is niet alleen (of alleen marginaal) een voorbereiding op de komst van de Messias.
De komst van de Messias blijft eigenlijk zowel voor het Oude als voor het Nieuwe Testament een zaak van de toekomst. Wat het Nieuwe Testament de wederkomst noemt en wat in Tenach alleen de komst van het Messiaanse Rijk wordt genoemd, maakt dan eigenlijk maar heel weinig verschil. Laat dat tot ons doordringen. De continuïteit tussen het rabbijnse jodendom en Tenach, het zogenaamde Oude Testament, is een veel diepere continuïteit dan die tussen Tenach en het Nieuwe Testament.
Je zou je kunnen afvragen waarom het eigenlijk noodzakelijk was om tussen de profetie van Tenach en het aanbreken van het Messiaanse Rijk nog een prediking te hebben over een eerste komst van die Messias. Waarom was dat nodig? Was het nodig de Messias eerst in vernedering en sterven te laten verschijnen? Een antwoord dat tegenwoordig wel populair lijkt te worden en wat in de Messiaans-Joodse beweging natuurlijk van groot belang is, is dat bij een eerste komst van de Messias in ieder geval de wereld van de volkeren in contact werd gebracht met de God van Israël. Dat kan dan gezien worden, met Maimonides, als een voorbereiding van de volkeren op de komst van het Messiaanse Rijk. Nu dat is zeker waar, maar kan Hij in het kerkelijke christendom nog wel de God van Israël zijn? En wordt die voorrang van Israël nog wel gezien?
Want christelijke theologen moeten ontdekken en leren dat ze het getuigenis van de tenach zich niet mogen toe-eigenen, maar alleen mogen meelezen. Dat de gelovigen in Christus de naam van Sions kinderen dragen en (geestelijk) ingelijfd zijn bij het volk Israël. Dat we zonen van Noach zijn die onze eigen roeping en bestemming herkennen in de roeping en de bestemming van Israël.
We zijn een Moabitisch (Ruth) zootje ongeregeld dat mag mee trekken uit Egypte.
Dat mag mee genieten van de zegeningen van de bevrijding uit Egypte. Maar het doel is dat we ons laten naturaliseren binnen dit volk door in de tenach de cursus voor onze inburgering te zien. Zo alleen kunnen we samen met Israël een heilig priesterschap vormen in deze wereld. Een volk Gode ten eigendom zoals dat al in de brief van Petrus wordt uitgedrukt.
Daarom zingen wij een waarheid die er nu al is, maar ooit in volkomenheid bestaan zal:
Op Sions berg sticht God zijn heilige stede.
Zij heeft zijn hart, Hij houdt er open hof.
O Godsstad, vrolijk zingen wij uw lof:
door uwe poort zal ieder binnentreden.