“Voor de meeste christenen is de kerkelijke Christus zo vertrouwd, dat het een moeilijk valt er iets anders in te zien dan de werkelijke Jezus.” – Kuitert
In bepaalde kringen is het gebruikelijk geworden om dit verschil te maken, tussen de kerkelijke, de verkondigde Christus van de dogmatiek, en de werkelijke, historische Jezus van Nazareth. Kuitert doet dat, maar ook Den Heyer. Ik hoorde onlangs een lezing van D. A. Carson waarin dat heel nadrukkelijk wordt weersproken. De echte Jezus is de zoon van God, mens en God tegelijk, de Godmens, die heeft rondgewandeld door het land Israël.
Het is een geniaal product van de oude kerk, dat ze met behulp van de toen gangbare filosofische terminologie die verhouding van godheid en menselijkheid in Jezus heeft verduidelijkt met de leer van de twee naturen. De goddelijke en de menselijke natuur zijn in Jezus verenigd. Het concilie van Chalcedon wist het zo te zeggen: de twee naturen zijn onvermengd, onveranderd, ongedeeld en ongescheiden verenigd in één Persoon.) De goddelijke natuur slokt de menselijke niet op – het goddelijke en het menselijke zijn dus wel degelijk gescheiden. De goddelijke en de menselijke natuur zijn echter ook niet van elkaar los te maken. Daarom wordt gezegd: “ongedeeld en ongescheiden.” In één enkele Persoon kan dus zowel de vereniging van godheid en menselijkheid, als de onderscheiding van beide aanwezig zijn.
Een dergelijke theologische constructie blijft uitermate kwetsbaar. Het roept allerlei vragen op die binnen de filosofische uitwerking van het dogma niet of nauwelijks kunnen worden opgelost. Als Jezus iets wil, wie in hem wil dan iets? De godheid of de mens Jezus? (Maar dat wordt toch juist opgelost door het woord Persoon serieus te nemen?) Maar als weergave van wat de oude kerk in het Nieuwe Testament gelezen heeft, blijft het nog steeds een fundamentele leer.
Rationalisten willen het verschil benadrukken; mystici belijden de innige vereniging van goddelijkheid en menselijkheid – en als ze de kans krijgen passen ze dat op alle mensen toe. Dat de bijbel laat zien – lees maar eerst het evangelie van Lucas en daarna het evangelie van Johannes – dat je steeds nauwkeurig moet zien of Jezus in Zijn goddelijke of in zijn menselijke natuur wordt voorgesteld, is de waarachtige strekking van deze leer van de twee naturen.
Zeker is dit theologische ontwerp op een bepaalde wijze tijdgebonden. “De Oude Kerk las het Nieuwe Testament met ogen, die behoorden tot een totaal andere cultuur dan die waarin de evangeliën waren ontstaan.” Kuiert wijst op het verschil van vier eeuwen tussen de evangeliën en het concilie van Chalcedon in 451 waar de leer van de twee naturen werd vastgesteld. Net zo’n verschil als tussen 2020 en de slag bij Nieuwpoort.
Ik denk dat dat wel waar is, maar dat je de betekenis daarvan niet moet overschatten. Wanneer we eenmaal begrijpen waar de terminologie en de begrippen van de Oude Kerk vandaan komen, wanneer je eenmaal begrijpt welke puzzel aan de Kerk werd aangereikt door de Bijbelse teksten, is het niet moeilijk om de constructies uit die tijd te kunnen waarderen en zelfs nog steeds te bevestigen. De conclusie die Kuitert in navolging van Harnack trok, is niet juist. “De kerkelijke Christus – de Christus dus van Chalcedon RAV – is niet de werkelijke Jezus maar een fase in de receptiegeschiedenis van de evangeliën.”
De Christus van de Oude Kerk, van de leer van de twee naturen, zegt in de taal van die tijd, en begrijpelijk voor de cultuur van die tijd, en tevens voor alle eeuwen, dat Jezus waarachtig God en waarachtig mens was. Iets wat op allerlei plaatsen ook door het Nieuwe Testament geleerd wordt. Je kunt dat een dogma willen noemen, maar dat laat onverlet dat als Jezus niet de Zoon van God is, en als Hij niet werkelijk is opgewekt uit de doden, en als Hij niet het volstrekt zondeloze offerlam was, het christelijk geloof geen verlossing geeft. Voor de kerkvaders en voor ons geldt hetzelfde: de leer van de twee naturen is zo belangrijk, dat ons geloof ermee staat of valt. Zelfs wanneer we dat op een andere wijze zouden willen formuleren.