Johannes 1 opnieuw lezen

We onderzoeken de leer van de triniteit in het licht van de oorspronkelijke Joodse context van de Bijbelse teksten. Dit is de claim van het evangelisch Protestantisme:

John MacArthur:

“Zowel in het Oude als in het Nieuwe Testament vinden we verwijzingen naar het onderscheid tussen de personen in de Godheid. De Vader, Zoon, en Heilige Geest verschijnen als onderscheiden personen met individuele eigenschappen en activiteiten. Bovendien worden door de Bijbelse schrijvers goddelijke attributen toegekend aan die personen. Wanneer we kijken naar het Bijbelse bewijs, kunnen we niet twijfelen aan het bestaan van een veelheid van personen in de Godheid zonder de helderheid, de volmaaktheid en de inspiratie van de Schriften te verwerpen. Elke nauwkeurige discussie over de Triniteit moet beginnen en eindigen met wat de Bijbel feitelijk zegt.”

Uit:  “Biblical Doctrine”, Wheaton (Crossway), 2017, p. 236.

Maar wat zegt de Bijbel dan feitelijk? Moeten we hier de Kanttekening volgen, bijvoorbeeld, van Johannes 1:1?

Of is er een andere mogelijkheid, wanneer we heel nadrukkelijk een joodse context gebruiken voor de interpretatie?


Joh. 1:1 – In den beginne was het Woord, en het Woord was bij God en het Woord was God (1)

εν αρχη ην ο λογος και ο λογος ην προς τον θεον και θεος ην ο λογος

בְּרֵאשִׁית הָיָה הַדָּבָר וְהַדָּבָר הָיָה אֶת־הָאֱלֹהִים וְהוּא הַדָּבָר הָיָה אֱלֹהִים׃


[ (1) Moet zijn, volgens de Griekse woordvolgorde: God was het Woord, zie beneden.]

KANTTEKENING SV: Gr. ho logos (ο λογος) , dat is, het woord, of het zelfstandige woord, en de rede; gelijk ook het woordje rede bij ons zo de inwendige rede of het verstand des mensen, als het uitwendige woord, waarmede de inwendige rede aan anderen verklaard wordt, betekent.

(Deze uitleg van het woord “logos” volgt in essentie de taaltheorie van Augustinus, en houdt geen rekening met het feit dat dit Griekse woord het Aramese woord “memra”, of het Hebreeuwse woord “davar”als achtergrond heeft.)

Aldus wordt Christus, de Zone Gods, genaamd van Johannes, niet alleen hier, maar ook elders, 1 Joh. 1:1; 5:7. Openb. 19:13, zo omdat Hij is de Wijsheid des Vaders en het uitgedrukte Beeld Zijns Persoons, Spr. 8:1, 12, 24. Kol. 1:15. Hebr. 1:3, alsook omdat de Vader door Hem Zijn verborgen raad van onze zaligheid den mensen zo in het Oude als in het Nieuwe Testament heeft geopenbaard, Joh. 1:18. Hebr. 1:1.

(Zodat alle eigenschappen van de Thora die hier genoemd worden – vóórbestaan, scheppingswerk, licht, leven, genade, waarheid –  aan de Messias worden toegeschreven. De zaak wordt dus geïdentificeerd met de uitdrukking van die zaak, de Logos met Jezus die de Logos tot uitdrukking brengt.) 


Vanuit een joodse context ziet dat er heel anders uit.

כָּךְ אָמַר הָאֱלֹהִים לְיִשְׂרָאֵל עַד שֶׁלֹא בָּרָאתִי אֶת הָעוֹלָם הַזֶּה הִתְקַנְתִּי אֶת הַתּוֹרָה שֶׁנֶּאֱמַר (משלי ח, ל): וָאֶהְיֶה אֶצְלוֹ אָמוֹן

“Zo heeft God tot Israël gesproken: voordat ik deze wereld schiep heb ik de Thora vastgesteld zoals geschreven staat: “en ik was bij Hem als een voedster (Spr. 8:30).” Midrasj Rabbah Beresjiet,  c. 30.

En het begin van de Midrasj Tanchuma luidt:

בְּרֵאשִׁית בָּרָא אֱלֹהִים, זֶה שֶׁאָמַר הַכָּתוּב: ה’ בְּחָכְמָה יָסַד אָרֶץ (משלי ג, יט). וּכְשֶׁבָּרָא הַקָּדוֹשׁ בָּרוּךְ הוּא אֶת עוֹלָמוֹ נִתְיָעֵץ בַּתּוֹרָה וּבָרָא אֶת הָעוֹלָם, שֶׁנֶּאֱמַר: לִי עֵצָה וְתוּשִׁיָּה אֲנִי בִינָה לִי גְבוּרָה (משלי ח, יד).

In het begin (Gen. 1:1). Dit is wat de Schrift bedoelt als er staat: De Heer heeft met wijsheid de aarde gegrondvest (Spr. 3:19). Dat wil zeggen, toen de Heilige, gezegend zij Hij, op het punt stond deze wereld te scheppen, raadpleegde Hij de Torah voordat Hij aan het scheppingswerk begon, zoals er staat: Raad is van Mij en gezonde wijsheid; Ik ben inzicht, macht is van Mij (ibid. 8:14).


Vandaaruit – vanuit het idee van de pre-existentie van de Thora – kun je Johannes 1 anders, “joodser” gaan begrijpen.

Was het Woord – de Thora was er al voor alle tijd. De “memrah”, Gods gesproken woord is immers Thora.

Het Woord was bij God – dus ook onderscheiden van God, zoals ook de Thora onderscheiden is. Gods memrah is geschapen als een volkomen uitdrukking van wie God is. Maar het subject van dit “spreken” is niet hetzelfde als dat wat gesproken wordt.

God was het Woord – de Thora wordt de dochter van God genoemd. Het woord “memra”, Aramees voor “woord”, wordt gebruikt om God Zelf aan te duiden, in teksten die een misverstand kunnen uitlokken doordat ze bijvoorbeeld sterk antropomorf zijn.

Partings of the Ways, James D.G. Dunn, London (2005 2nd edition) p. 300. (1st ed. 1991, p. 208.)

Nota bene volgens de Amerikaanse Nieuw-Testamenticus Daniel B.  Wallace: betekent de uitdrukking “God was het Woord” dat alles wat God is, ook het Woord is. (Vandaar de vertaling van de New English Translation, NET: “In the beginning was the Word, and the Word was with God, and the Word was fully God.” Een volkomen identiteit dus.] Daarmee wordt uitgesloten dat het Woord als “goddelijk” begrepen moet worden. En overigens, de vertaling “het Woord was God” volgt niet de precieze opbouw van de Griekse zin, en werkt verwarring in de hand. Maar er is een andere mogelijkheid om de tekst te verstaan.

Het woord “God” is geen predikaat (x is ‘God’) maar het subject van de zin “God’ is het Woord.” Maar, dat kan echter heel goed begrepen worden op deze wijze: het Woord – predikaat van de zin – omschrijft de eigenschappen van het subject ‘God’. Niet: het Woord is God of goddelijk, en niet: God is geheel en al wat het Woord is, maar God is “woordelijk”, en heeft zich sprekend geopenbaard door en als Zijn Thora. [Ondanks het feit dat het bepaald lidwoord bij Logos staat. Wanneer God Zich openbaart doet Hij dat volkomen, zodat Zijn Openbaring en Hijzelf – inhoudelijk – niet te onderscheiden zijn.]

De Messias – eveneens geschapen vóór de rest van de schepping volgens de Rabbijnse traditie – wordt dan vanaf hier begrepen als het vleesgeworden Woord, d.w.z. als de belichaming van de Torah. “Het Woord is vlees geworden en heeft onder ons getabernakeld.” Hoe kunnen we dit begrijpen? Ik meen op deze manier: in een menselijk leven werd de Thora die Gods wezen tot uitdrukking brengt, geheel en al zichtbaar in onze menselijke geschiedenis. Jezus leefde, ademde, deed, volbracht de Thora.  Hoger eer is geen mens gegeven. Alleen op die manier kunnen we ook zien, dat Johannes geen avodah zarah (afgoderij, “vreemde dienst”) bedrijft, maar binnen de grenzen van het joodse monotheïsme blijft.

Kijken we naar de details van de tekst, dan zien we een aantal belangrijke parallellen tussen Johannes 1 en de joodse tradities rond het Woord, d.w.z. de memrah of de Thora.

Alles is door hetzelve geworden – ook de Thora wordt gezien als de bouwmeester van de schepping of als het plan van de schepping of als het werktuig van de schepping.

Beresjiet Rabbah 1:1 “Op dezelfde manier keek God in de Thora en schiep de wereld. En de Thora zegt: ‘In den beginne schiep God de hemel en de aarde.’ En er is geen begin behalve de Thora. Zoals er staat: ‘De Heer verwierf mij aan het begin van zijn weg.'” (Spreuken 8:22)

In hem was leven – ook de Thora wordt gezien als leven en leven gevend.

Het leven was het licht van de mensen – de Thora die het leven is van Israël, is tegelijkertijd ook een licht voor Israël. In de rabbijnse literatuur kennen we de uitdrukking: “in het licht van het aanschijn van de Koning is het leven.” (Als een uitleg van de priesterlijke zegen, moge Zijn aanschijn over u lichten – dat is leven geven.)

Het Woord is vlees geworden – de Thora is zichtbaar gemaakt in een menselijk leven, naar zijn volle inhoud en intentie.

Nota bene: die bij zijn komen in de wereld, ieder mens verlicht – kan ook worden vertaald als: die ieder mens verlicht die komt in de wereld. Immers, bij het komen in de wereld, het geboren worden, staat ieder mens al in het licht van de thora.


Wat kunnen we dan zeggen over het citaat van MacArthur waarmee we begonnen zijn?

“Zowel in het Oude als in het Nieuwe Testament vinden we verwijzingen naar het onderscheid tussen de personen in de Godheid.

Maar dat zijn geen personen, maar andere namen voor een en dezelfde God. 

De vader, Zoon, en Heilige Geest verschijnen als onderscheiden personen met individuele activiteiten.

Maar in het OT wordt bij voorbeeld Gods Zoon – de Koning van Israel – niet als een persoon in de Godheid aan geduid.

Bovendien worden door de Bijbelse schrijvers goddelijke attributen toegekend aan die personen.

Maar deze attributie betekent niet dat ze God zijn of Gods eigenschappen in zichzelf zouden hebben – want daarmee zouden ze inderdaad aan God gelijk zijn. Ze “dragen” Gods eigenschappen omdat ze die eigenschappen in de wereld zichtbaar maken.

Wanneer we kijken naar het Bijbelse bewijs, kunnen we niet twijfelen aan het bestaan van een veelheid van personen in de Godheid zonder de helderheid, de volmaaktheid en de inspiratie van de Schriften te verwerpen.

Maar het is juist de helderheid etc. die hier door een dogmatische beslissing uit de 3e en 4e eeuw wordt verduisterd. De teksten mogen niet worden gelezen vanuit het raamwerk van het trinitarische dogma met terugwerkende kracht, maar vanuit de joodse – dus streng monotheïstische – godsdienst van de eerste eeuw. 

Elke nauwkeurige discussie over de Triniteit moet beginnen en eindigen met wat de Bijbel feitelijk zegt.”

En dan herhaal ik de vraag hierboven: maar wat zegt de Bijbel dan feitelijk?


De herkomst van het taalgebruik in Johannes 1 volgens James Dunn:

Johannes 1.1 – In het begin was het Woord en het Woord was bij God ….

Wijsheid 9.9 – Bij u is de Wijsheid, die uw werken kent en aanwezig was toen u de wereld maakte.

Johannes 1.4 – Het leven was het licht der mensen.

Aristobulus – Al het licht komt van haar (wijsheid).

Johannes 1 . 1 1 – Hij kwam naar zijn eigen huis en zijn eigen volk ontving hem niet.

I Henoch 42 – De wijsheid ging uit om haar woning te maken onder de mensenkinderen en vond geen woning.

Johannes 1.14 – Het woord is vlees geworden en heeft onder ons gewoond.

Sir. 24.8 – Degene die mij geschapen heeft, heeft mij een plaats voor mijn tent aangewezen, en hij zei: ‘Maak uw woning (letterlijk: zet uw tent op) in Jakob’.

Bijzonder veelbetekenend is de erkenning dat Wijsheid niet zomaar een tussenpersoon of agent is, engelachtig of menselijk, maar juist een manier  is om over God zelf te spreken in zijn zelfopenbaring. [M.i. van belang om dat de wijsheid (Spr. 8) van meet af aan met de Torah werd geïdentificeerd.]

Vandaar de nadruk van Johannes 12,45 en 14-9 ‘Wie mij ziet, ziet hem die mij gezonden heeft’ (12,45); ‘Wie mij gezien heeft, heeft de Vader gezien’ (14,9).Ook van 12,41 (Jesaja ‘zag zijn heerlijkheid en sprak van hem’): Christus is de heerlijkheid / Shechinah van God, de aanwezigheid van God zichtbaar voor Jesaja in zijn visioen in de Tempel (Jes. 6).Vandaar opnieuw de aanklacht van ‘deJoden’ tegen Jezus: hij maakt zichzelf gelijk aan God (5.18); hij, hoewel een mens, maakt zichzelf God (10.33).

Wat ons bij de onvermijdelijke vraag brengt: Had Johannes dan een stap te ver gezet? Was Johannes te ver gegaan door verder te gaan dan wat er in christelijke kringen over Christus was beweerd, door verder te gaan dan wat er tot dan toe over Wijsheid was gezegd in het jodendom van de tweede tempel, en door zijn Jezus zo in conflict te brengen met de rabbijnse autoriteiten van zijn eigen tijd?

Een belangrijke tak van het jodendom van na de jaren ’70, geconcentreerd in de rabbijnen van Yavneh, werd steeds nerveuzer over dit bredere speculatieve jodendom en zag het als zijn taak om het jodendom zorgvuldiger te definiëren en de grenzen rond het jodendom strakker af te bakenen. In hun ogen was de enige veilige manier om met dergelijke theologische reflectie en verkenning om te gaan het focussen in de Torah: Alleen de Tora bevat de noodzakelijke kennis; alleen de Tora is de belichaming van de goddelijke Wijsheid. Bijgevolg wilde dit vroege rabbijnse jodendom medejoden waarschuwen voor al die andere vormen van jodendom die (in de ogen van de rabbijnen) te veel ruimte boden aan dergelijke verkenningen naar de kennis van God en zijn mysteries – inclusief, maar niet alleen, het vroege christendom.

Wat de Joodse autoriteiten betreft, waren de beweringen van de (Johannese) christenen te ver gegaan: de Jezus van het evangelie van Johannes had zichzelf tot God gemaakt. Dat wil zeggen, de gelovigen in Jezus-Christus voor wie de vierde evangelist sprak, hadden de fundamentele belijdenis dat God één is losgelaten. Ze hadden Jezus een tweede macht in de hemel genoemd. Ze hadden de laatste pilaar van het tweede tempel jodendom weggeslagen.

Partings of the Ways, (2005), p. 297 – 300.

Dit bericht is geplaatst in Bijbelstudie, Theologie. Bookmark de permalink.

2 reacties op Johannes 1 opnieuw lezen

  1. Jan Luiten schreef:

    Dank voor het delen van deze meer joodse visie.

    “Zo heeft God tot Israël gesproken: voordat ik deze wereld schiep heb ik de Thora vastgesteld zoals geschreven staat: “en ik was bij Hem als een voedster (Spr. 8:30).” Midrasj Rabbah Beresjiet, c. 30. In Spreuken 8 vers 30 wordt gesproken over de wijsheid en niet over de Thora. Ik zou de schriftelijke verslaglegging van het begin van de wereld en het begin van de heilsgeschiedenis niet zomaar willen vereenzelvigen met de wijsheid. Bij deze laatste gaat het toch om de goede levenswandel. Dat komt natuurlijk ook in de Thora tot uitdrukking, maar er staat veel meer.

    Pre-existentie van de Thora: als dat dan maar niet ontaard in de idee dat God zelf onder die Thora staat, zoals sommige moslims overeenkomstig denken over Allah en de Koran. Het lijkt met toch dat wat als het goede in de Thora wordt aangeduid, het karakter van God verkondigt.

    Gods gesproken woord is immers Thora: het lijkt mij toe dat Gods gesproken woord het machtswoord is, waardoor hij de wereld schiep; dat is wat anders dan het schriftelijke verslag van de schepping van Genesis 1 en 2. Ik denk daarbij ook Col. 1 vers 15-21. Alle dingen zijn in, door en tot Christus geschapen. Een vereenzelviging van het Woord met Christus ligt hier dus meer voor de hand dan van het Woord met de Thora.

    Groet!

    • Robbert Veen schreef:

      In Spreuken 8 vers 30 wordt gesproken over de wijsheid en niet over de Thora.

      Maar zoals |Christenen vaak de wijsheid vereenzelvigen met Christus, zo hebben de Rabbijnen de wijsheid vereenzelvigd met de Thora. De Thora is meer dan een verslag van de schepping en het gaat zeker niet alleen maar over de goede levenswandel. De Thora staat immers voor alle woorden die God gesproken heeft – geschreven Torah en mondelinge Torah horen dan bijeen. Een Rabbijn zegt: de wereld is geschapen met de 22 letters van het Hebreeuwse alfabet!

      Pre-existentie van de Thora: als dat dan maar niet ontaard in de idee dat God zelf onder die Thora staat,

      Uiteraard niet! God heeft immers de Thora geschapen. Als de Thora = de Messias dan begrijpen we waarom Jezus zegt: Mijn Vader is groter dan ik (in essentie) en: de Vader en Ik zijn één (in intentie).

      Een vereenzelviging van het Woord met Christus ligt hier dus meer voor de hand dan van het Woord met de Thora.

      Maar de Thora is wel (ook) geschreven, maar het openbaart de stem van God en is de blauwdruk van de schepping. (Be-resjiet, in het begin, schiep God de hemel en de aarde. Wat is “resjiet”? Het is de Thora. Met de Thora schiep God hemel en aarde! De mededeling in Kol. 1 zegt dat de Messias – ook geschapen voor de grondlegging van de wereld – deze resjiet is. Maar dat betekent volgens mij dat reshiet = Thora = Messias = Jezus.

      Dank voor je reactie!

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *