Christelijke ascese en Joodse heiliging

Heiligheid is een van de meest diepgaande concepten die zowel het jodendom als het christendom vormgeven, maar de manier waarop deze tradities heiligheid begrijpen en in praktijk brengen, verschilt aanzienlijk.

In essentie is het christelijke begrip heiliging een vorm van ascese, van onthouding van het materiële, een poging het zuiver spirituele te bereiken. De “wereldvlucht” van het christendom komt daarin scherp tot uitdrukking. In het jodendom gaat het echter om het herstellen van de verbinding tussen het dagelijkse en aardse met het goddelijke. Heiliging is daarom eerder een “apart zetten” van voorwerpen, tijden en handelingen om zodoende de Naam van God zichtbaar te maken. D.w.z. om die handelingen etc. aan te grijpen om het bestaan en het karakter van God op aarde kenbaar te maken. Dat komt sterk naar voren in het gedeelte dat deze week (18 – 25 mei 2025) in de synagoge wordt gelezen: Leviticus 21:1 – 24:31. (Geiteld èmor, naar het eerste woord van de gehele passage: “zeg dan.”)


We kijken naar twee verschillende passages:

Leviticus 21:1-10 richt zich op de heiligheid van de priesters (Kohanim) en de strenge normen die zij moeten naleven in hun dienst aan God. De passage begint met een gebod dat priesters rituele onreinheid moeten vermijden, met name door zich te onthouden van contact met doden, behalve met naaste familieleden. Dit versterkt het idee dat heiligheid scheiding van onreinheid vereist, een centraal thema in het joodse denken.

De tekst schetst ook fysieke en gedragsvereisten voor priesters. Het is hen verboden bepaalde delen van hun hoofd te scheren, hun vlees te snijden of rouwpraktijken uit te voeren die verband houden met heidense tradities. Deze beperkingen benadrukken dat heiligheid niet alleen gaat om spirituele toewijding, maar ook om het behouden van een onderscheidende identiteit die de goddelijke heiligheid weerspiegelt.

Ook worden huwelijkswetten voor priesters behandeld. Het is hen verboden te trouwen met vrouwen die gescheiden zijn of ongepaste relaties hebben gehad, om ervoor te zorgen dat hun persoonlijke leven de zuiverheid weerspiegelt die van hun heilige rol wordt verwacht. De passage wordt afgesloten met de herhaling dat priesters geheiligd moeten zijn, aangezien zij offers brengen namens het volk en als tussenpersonen fungeren tussen God en Israël.

Over het geheel genomen leert Leviticus 21:1-10 dat heiligheid zowel een voorrecht als een verantwoordelijkheid is, die strikte naleving van goddelijke geboden vereist. Het onderstreept het idee dat degenen die een heilige functie bekleden, zowel in hun daden als in hun persoonlijke leven de hoogste normen van zuiverheid moeten handhaven.

Leviticus 22:1-10 legt een fundamenteel principe vast in het joodse denken: heiligheid vereist zowel intentie als daad. De passage gaat specifiek in op de verantwoordelijkheden van priesters (Kohanim) bij het handhaven van rituele reinheid bij het omgaan met heilige offers. Hoewel de directe context betrekking heeft op de tempeldienst, vinden de thema’s een diepe weerklank in het hedendaagse joodse leven. De heiliging die de priesters uitvoeren is immers de realisatie van de opdracht tot heiliging van de Naam die aan alle Israëlieten is opgelegd. Zij geven het concrete werk van de heiliging in de handen van de priesters en het is hun taak om namens de kinderen Israëls deze heiliging uit te voeren.

Een van de belangrijkste lessen is het idee dat heiligheid moet worden bewaard en beschermd. Net zoals het priesters verboden was om heilige offers te brengen terwijl ze in een staat van onreinheid verkeerden, benadrukt de moderne joodse praktijk het handhaven van een niveau van spirituele en ethische integriteit op alle gebieden van het leven. Dit vertaalt zich in dagelijkse rituelen zoals het wassen van de handen (Netilat Jadajim) voor de maaltijd (als brood wordt gegeten), het naleven van spijswetten (Kasjroet) en het mentaal en spiritueel voorbereiden van zichzelf voordat men zich bezighoudt met gebed of Torah-studie.

De passage versterkt ook het idee dat heiligheid niet automatisch is, maar verdiend moet worden door verantwoordelijkheid. In de joodse traditie moeten individuen heiligheid actief cultiveren door middel van mitzvot (geboden) – daden van vriendelijkheid, ethisch gedrag en eerbied voor heilige plaatsen en tijden. Het concept van Sjabbat als heilige dag weerspiegelt dit principe: de dag wordt verheven en afgescheiden van het alledaagse door speciale gebruiken zoals gebed, rust en het onthouden van werk.

Een andere belangrijke les is het onderscheid tussen het heilige en het profane. Het jodendom leert dat de fysieke wereld op zich niet onrein is, maar dat bepaalde handelingen en intenties deze heiligen. Dit blijkt duidelijk uit gebruiken zoals de zegeningen (Berachot) die voor het eten worden uitgesproken, waarmee voedsel als een goddelijk geschenk wordt erkend. Op dezelfde manier kunnen ruimtes zoals synagogen, begraafplaatsen en zelfs iemands huis met heiligheid worden doordrongen door respectvol gedrag en het naleven van tradities.

Hoewel de Tempel niet meer bestaat, blijven de lessen uit Leviticus 22:1-10 het joodse denken en handelen vormgeven. Heiligheid, zoals begrepen in het jodendom, is niet alleen een mystiek concept, maar een manier van leven – een manier die aandacht, ethische verantwoordelijkheid en een voortdurende inspanning vereist om alledaagse handelingen te verheffen.


Door de vroege kerkvaders werd heiligheid vaak gezien als een persoonlijke reis naar heiligheid als een status, die werd bereikt door zuiverheid, zelfdiscipline en toewijding aan God.

Velen legden de nadruk op ascese, het zich onthouden van wereldse genoegens om een diepere spirituele verbinding te bereiken.

Martelaarschap werd ook gezien als het hoogtepunt van heiligheid: sterven voor je geloof was het ultieme bewijs van toewijding. Kerkvaders als Clemens van Alexandrië en Origenes leerden dat heiligheid morele voortreffelijkheid en voortdurende zuivering van de ziel vereiste.

De vroege christelijke traditie omarmde ook het monnikendom, in de overtuiging dat isolatie van wereldse afleidingen individuen in staat stelde dichter bij God te komen. Bovenal was heiligheid zowel een goddelijke gave als een persoonlijke verantwoordelijkheid, een pad dat opoffering, rechtvaardige daden en onwankelbaar geloof vereiste.

Het jodendom daarentegen beschouwt heiligheid als een integraal onderdeel van het dagelijks leven. Het Hebreeuwse concept van “kedoesjah” benadrukt afscheiding, maar niet in de zin van ascetische terugtrekking. In plaats daarvan gaat heiligheid over het apartzetten van momenten, handelingen en voorwerpen in dienst van God.

In tegenstelling tot christelijke tradities, die heiligheid vaak zien als een individueel streven, benadert het jodendom het als een gemeenschappelijke verantwoordelijkheid: God gebiedt het joodse volk een “heilig volk” te zijn, geheiligd door het naleven van de mitswot (geboden). Heiligheid komt tot uiting in de fysieke werkelijkheid door middel van heilige tijden zoals de sabbat en feesten, heilige plaatsen zoals Jeruzalem en heilige handelingen zoals ethisch gedrag en het naleven van rituelen. In plaats van zich terug te trekken uit de wereld, proberen joden het alledaagse te verheffen door middel van rituele handelingen en voorwerpen, net zozeer als door morele integriteit en rechtvaardigheid.

Een ander belangrijk verschil ligt in de relatie tussen het materiële en het spirituele. In het vroege christendom, met name in ascetische tradities, ging heiligheid vaak gepaard met het afzweren van wereldse genoegens ten gunste van spirituele zuiverheid. In het jodendom wordt de fysieke wereld niet afgewezen, maar juist geheiligd: eten, trouwen, zaken doen en interpersoonlijke relaties worden allemaal kansen om God te eren – de heiliging van de Naam is uiteindelijk het doel, nl. het doen erkennen van Gods bestaan en de bekendmaking van Zijn karakter.  Heiligheid wordt daarom niet gevonden door zich af te zonderen van de wereld, maar door het fysieke domein te doordringen van ethische en spirituele intenties.

Ondanks deze verschillen hebben beide tradities uiteindelijk een gemeenschappelijk doel: dichter bij het goddelijke komen. Terwijl het christendom vaak heiligheid zoekt door zich af te zonderen van al het wereldse, omarmt het jodendom heiligheid als een manier om actief deel te nemen aan het leven en het gewone te transformeren tot het heilige. Het jodendom is aards gericht en concreet, terwijl het christendom nog steeds de neiging heeft de wereld te verzaken en zich alleen op het hemelse te richten.

Dit bericht is geplaatst in Jodendom. Bookmark de permalink.

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *