Bijbelbespreking Heemstede – voorbereiding – 1 Johannes 5:13-21

Twee van de moeilijkste teksten uit deze brief vinden we in dit laatste gedeelte. We stellen daarom vooral deze twee vragen:

  • Wat is “zonde tot de dood”? (Vers 16)
  • Wat is de vermaning om de afgoden te vermijden (vers 21)

13 Deze dingen heb ik geschreven aan u die gelooft in de Naam van de Zoon van God, opdat u weet dat u het eeuwige leven hebt en opdat u gelooft in de Naam van de Zoon van God.

Dit vers hoort eigenlijk nog bij het vorige gedeelte. “Deze dingen” slaat wel terug op het geheel van de brief. Het doel van de brief wordt nog eens genoemd: op dat wij als gelovigen zouden weten met zekerheid dat wij eeuwige leven hebben – het leven dat de wereld overwint, dat met God is verzoend, dat de inwoning van Vader, Zoon en Heilige Geest kent. Jezus Christus is zelf dit eeuwige leven (5:20), wij hebben het omdat wij geloven in de naam van de Zoon van God – dat wil zeggen in alles wat verbonden is met de naam die boven alle naam is, dat wil zeggen de positie, de persoon, het karakter, de woorden, de daden en het werk van de Heer Jezus. Vertrouwen stellen in die naam betekent ook beseffen aan Hem onderworpen te zijn. Hij is Heer.

14 En dit is de vrijmoedigheid die wij hebben in het toegaan tot God, dat Hij ons verhoort, telkens als wij iets bidden naar Zijn wil.
15 En als wij weten dat Hij ons verhoort, wat wij ook bidden, dan weten wij dat wij het gevraagde, dat wij van Hem hebben gebeden, ontvangen.

Deze verzen spreken over de vrijmoedigheid van het gebed. Die berust op de zekerheid dat als het vragende gebed overeenkomstig Zijn wil gebeden is, God ons ook daadwerkelijk hoort – dat betekent echter niet dat Hij elk gebed verhoort, noch dat alles wat wij bidden ook waarachtig naar Zijn wil is.


Hoewel vers 14 al spreekt over verhoring, komt het thema met kracht naar voren in vers 15. Nu is het echter iets anders geformuleerd. Johannes zegt dat God ons hoort “wat wij ook bidden”, waarbij wij moeten toevoegen wat vers 14 al gezegd heeft, namelijk “wanneer wij bidden naar Zijn wil.” Vers 15 wil duidelijk maken dat als God ons hoort, en wij bidden naar Zijn wil, dat we dan ook zeker kunnen zijn van de verhoring.

Toch is het een voorrecht van de gelovigen om te bidden met zekerheid. De “zekerheid” die bedoeld wordt, betekent dat ze mogen bidden zonder enige angst. We mogen weten dat God onze verzoeken aanhoort en ze ook wil vervullen. We hoeven dus in onze gebeden niets terug te houden; alles mogen we Hem vragen.

Deze twee verzen zijn de laatste tijd zeer misbruikt door voorstanders van het zogenaamde “health and wealth gospel.” God wil dat alle gelovigen gezond, gelukkig en welvarend zijn. Christenen hebben in deze opvatting een gerechtvaardigde verwachting dat ze elke materiële zegen zullen ontvangen die ze aan God maar vragen. Op die wijze kunnen hebzucht en materialisme worden verborgen onder het idee dat het om goddelijke zegen gaat.

Bovendien kan het een diep schuldgevoel geven aan degenen van wie de gebeden niet werden verhoord. God zou dan niet naar hun gebed luisteren omdat hun geloof onvoldoende is. Beide posities moeten worden verworpen. Hoe is het denkbaar dat God ons een nieuwe auto en dure kleding zou willen geven terwijl anderen sterven van de honger? Dergelijke verlangens naar luxe bezittingen en rijkdom, komen ook niet uit de Vader voort, maar uit de wereld. De Jezus van het evangelie naar Johannes geeft aan Zijn volgelingen alleen de belofte van vervolging in deze wereld, maar niet van gezondheid en rijkdom. (Vergelijk Johannes 15:18 – 16:4).

Om die reden zegt Johannes ook duidelijk dat God ons hoort als wij iets vragen “in overeenstemming met Zijn wil.” Met een vergelijkbare redenatie hebben we hem al horen zeggen in hoofdstuk 3:21-24 dat wij van Hem zullen ontvangen wat wij ook bidden, “omdat wij Zijn geboden bewaren en doen wat voor Hem wel behaaglijk is.” (Hoewel mij ook een andere interpretatie aannemelijk voorkomt, namelijk dat wij van Hem zullen ontvangen wat wij ook maar bidden, in het geval dat wij bidden dat wij zijn geboden mogen bewaren en mogen doen wat voor Hem wel behaaglijk is!) Johannes denkt hier niet in het algemeen aan ons gebedsleven. Het gaat er in dit gedeelte juist omdat we zullen bidden voor broeders en zusters die in de zonde zijn gevallen. Gods wil, die onze richtlijn is bij het gebed, is, dat alle gelovigen die zondigen dat aan Hem zullen belijden en zich zullen afkeren van hun zonden zodat ze in gemeenschap met Hem zullen blijven.

De openbare gebeden waarmee wij gelovigen die zondigen voor de troon van Gods genade brengen, zijn een indicatie van de vergeving die we als gemeenschap schenken, dus ook van de aanvaarding van de zondaar. Dat is een noodzakelijk onderdeel van het herstel van iemand. Bidden in overeenstemming met Gods wil betekent dus dat we moeten vragen om de dingen die God tot stand wil brengen; het betekent niet dat God wil dat wij kunnen krijgen wat we ook maar vragen.

16 Als iemand zijn broeder ziet zondigen, een zonde niet tot de dood, dan moet hij tot God bidden, en Hij zal hem het leven geven, namelijk aan hen die niet zondigen tot de dood. Er is een zonde tot de dood; daarvoor zeg ik niet dat hij moet bidden.
17 ongerechtigheid is zonde; en er is zonde die niet tot de dood leidt.
21 Lieve kinderen, wees op uw hoede voor de afgoden. Amen.

Dit zijn de verzen over de zonde tot de dood. Samen met vers 21 vinden we hier het geraamte van de laatste gedeelte. Wat betekent nu deze zonde die tot de dood leidt? Betekent dat dat God sommige zondaars straft door ze te doden? Die vraag is niet eenvoudig te beantwoorden met nee – omdat God liefde is – omdat het idee dat God straft, en zelfs met de dood straffen kan, in vele plaatsen van het Oude Testament wordt ondersteund door het voorschrijven van de doodstraf. Ook in het Nieuwe Testament vinden we teksten waaruit blijkt dat God zondaars op een fysieke wijze kan straffen. Het misbruik van het Avondmaal heeft in Korinthe vele mensen “zwak en ziek” gemaakt. Ook in Jacobus 5 krijgen we de opdracht om te bidden voor gelovigen die een lichamelijke ziekte hebben opgelopen vanwege een of andere zonde. Ook in Johannes 5:14 legt de Heer Jezus een verband tussen de zonde en een ziekte die 38 jaar geduurd heeft.

Veel moderne commentatoren geloven dat Johannes hier het woord “dood” in een geestelijke zin gebruikt. Het woord zou kunnen verwijzen naar de wereld van de duisternis waaruit christenen zijn ontsnapt om het eeuwige leven te kunnen ontvangen. Of je zou kunnen denken aan de geestelijke dood; er is dan zonde waaraan God de straf heeft verbonden om te worden buitengesloten van de goddelijke leven.

Welke zonde zou kunnen leiden tot deze geestelijke dood? Al sinds de middeleeuwen (bij Thomas van Aquino) wordt het vers gebruikt om het onderscheid te maken tussen zonden die een opzettelijke rebellie tegen God als oorzaak hebben, en zonden die uit zwakte of een vergissing worden begaan. De laatste hebben dan geen formeel berouw nodig.

Deze middeleeuwse oplossing wordt in de moderne tijd bestreden door te zeggen dat Johannes niet spreekt over verschillende soorten van zonden, maar over verschillende soorten van zondaars. De middeleeuwse opvatting heeft wel ondersteuning in het Oudtestamentische onderscheid tussen opzettelijke en onopzettelijke zonden.

Onopzettelijke zonden worden door de offers van de Grote Verzoendag vergeven, terwijl de bewuste zonden alleen verzoening kunnen ontvangen door de dood van de zondaar.

Van daaruit wordt het duidelijk dat degene van wie de zonde leidt tot de dood alleen maar niet–christenen kunnen zijn, omdat hun zonden niet kunnen worden vergeven omdat zij Christus niet hebben aangenomen. De zwakkere broeders die zondigen terwijl ze leven in de sfeer van Gods invloed, ontvangen door belijdenis en berouw de vergeving van hun zonden. Het zinnetje: “er is zonde tot de dood; daarvoor zeg ik niet dat hij zal vragen” slaat dus op de zonde van een ongelovige. Dat zou betekenen dat wij niet mogen bidden dat de zonde van een ongelovige wordt vergeven, maar dat wij alleen mogen bidden dat de ongelovige zijn rebellie staakt en de Heere Jezus Christus aanneemt.

De conclusie dat de zonde tot de dood verband houdt met de positie van de ongelovige, brengt vers 16 in verband met vers 21. De afgoderij die daar wordt veroordeeld is precies de samenvatting van de zonde die tot de dood leidt. In het bijzonder geldt dat voor de leringen van de valse leraren. Het Oude Testament heeft op verschillende plaatsen al de doodstraf uitgesproken over degenen die afgoderij en hekserij bedrijven (Exodus 22:18; Leviticus 26:27-30; Deuteronomium 17:2-5; 18:9-13). Vooral Deuteronomium 18:20 is hier van belang, omdat daar de doodstraf wordt uitgesproken over elke profeet  – een synoniem van “leraar”  in het Nieuwe Testament – die tegen de Thora spreekt of afgoderij bevordert. Omdat de wetten van het Oude Testament niet letterlijk kunnen worden uitgevoerd, krijgt het woord “dood” vooral een geestelijke betekenis mee. In hoofdstuk 3 heeft Johannes al gezegd: “wie zijn broeder niet liefheeft, blijft in de dood” (vers 14b). De dood is blijkbaar de levenssfeer van de valse leraren en hun aanhangers. De zonde die tot de dood leidt, kan daarom alleen maar een combinatie zijn van een valse leer (afgoderij) en het gebrek aan broederlijke liefde dat de aanhangers van de valse leraren getoond hebben door de gemeenschap te verlaten en velen te verleiden tot ketterij en ongehoorzaamheid aan de apostolische getuigen.

De afgoderij in vers 21 brengt een verrassend nieuw thema naar voren. Afgoderij is niet eerder in de brief genoemd. De voor de hand liggende betekenis van het woord, namelijk de afgoderij van de heidense omgeving van Christenen in Griekenland en Rome, is misschien toch niet de beste uitleg. Toch kan niet worden uitgesloten dat zelfs volwassen christenen zo nu en dan zichzelf in onvoldoende mate van de afgoderij in de hen omringende cultuur hebben gedistantieerd. “Wacht u voor de afgoden” zo dan kunnen betekenen: “vermijd elk contact met heidense godsdiensten.” Niet alleen maar de feitelijke beelden van de goden, maar vooral alle valse ideeën over God.

Omdat afgoderij ook kan worden voorgesteld als de kern en de bron van alle zonden, omdat het – vergelijk Romeinen 1 – de ontkenning is van het gezag van God de schepper, kan het ook betekenen dat gelovige zeer nadrukkelijk afstand moeten nemen van elke vorm van zonden, omdat de zonde in wezen een uitvloeisel van de afgoderij is.

Toch ligt het meer voor de hand om aan te nemen dat de afgoderij verbonden moet worden met de leer en praktijk van de valse leraren. Valse leraren ontkennen de waarheid van het evangelie, dat de Zoon van God mens is geworden, en dat Hij als God en Mens tegelijk, aan het kruis, door Zijn bloed te storten, verzoening deed voor de zonden. Met als praktisch gevolg dat de zonde in het vlees onbelangrijk werd, en het geloof werd vervalst tot een streven naar steeds hogere geestelijke vrijheid en mystiek inzicht.

We kunnen in onze tijd nog maar nauwelijks beseffen hoe bijzonder vers 16 en 17 zijn. In het heidendom en in het klassieke Jodendom kunnen alleen priesters, aartsvaders of profeten, of andere “heilige mensen” verzoening brengen voor de zonden. Johannes legt er echter de nadruk op dat iedereen die gelooft, kan bidden voor gevallen zondaars en de zekerheid kan hebben dat God dat gebed zal beantwoorden. Het is een uniek kenmerk van de Christelijke gemeente dat wij in staat zijn gesteld om voor elkaar te bidden. Juist ook wanneer wij moreel mistasten
.
Maar waarom kunnen we dan niet bidden voor de afvallige leraren, die met hun leer een zonde tot de dood hebben begaan? Op zich is dat nog niet zo vreemd omdat ook de Heer Jezus zelf in het Hogepriesterlijk gebed nadrukkelijk zegt: “Ik vraag voor hen; niet voor de wereld vraag Ik, maar voor hen die U Mij hebt gegeven” (Johannes 17:9).

We moeten echter vers 16 nauwkeurig lezen. Johannes zegt: “daarvoor zeg ik niet dat hij zal vragen.” Johannes verbiedt het gebed voor de valse leraren dus niet, maar hij zegt dat hij het niet als een verplichting ziet. Johannes wil benadrukken dat wij voor de broeders en zusters moeten bidden – dat is een gebod – terwijl het niet verboden is om ook te bidden voor ongelovigen. Maar het enige gebed dat gelovigen kunnen bidden ten behoeve van de valse leraren is een gebed voor de bekering en de behoudenis van deze antichristen.

18 Wij weten dat ieder die uit God geboren is, niet zondigt; maar wie uit God geboren is, bewaart zichzelf (?) en de boze heeft geen vat op hem.

Beter: Hij die uit God geboren is, bewaart hem etc.

19Wij weten dat wij uit God zijn en dat de hele wereld in het boze ligt.


20Maar wij weten dat de Zoon van God gekomen is en ons het verstand heeft gegeven om de Waarachtige te mogen kennen; en wij zijn in de Waarachtige, namelijk in Zijn Zoon, Jezus Christus. Die is de waarachtige God en het eeuwige leven.

In deze verzen zijn er drie dingen genoemd, die wij uitdrukkelijk weten. Drie keer komt de uitdrukking voor “wij weten.” Het gaat hier niet om informatie waarover we beschikken, maar om fundamentele inzichten van het christelijk geloof. Dit is een met zekerheid weten en doorgronden vanuit het geloof van diepe en belangrijke waarheden van het evangelie. Elk van deze waarheden heeft ook als gevolg dat er een diepgaand verschil mee wordt uitgesproken tussen gelovigen en niet-gelovigen – die deze dingen niet alleen maar niet weten, maar zelfs in woord en daad tegenspreken.

Wie geboren is uit God zondigt niet voortdurend – of volhardt er niet in. Zij die uit God geboren zijn, hebben de ondersteuning en bescherming van “degene die uit God geboren is”, namelijk Jezus Christus. Het is ook denkbaar dat het zondigen hier met een specifieke daad verbonden is die voor Johannes in deze context de ultieme zonde voorstelt, namelijk met het verlaten van de Christelijke gemeenschap door het verwerpen van de waarheid. Dan kan er gezegd worden dat de gelovigen niet zondigen. Wie de waarheid van het evangelie wel accepteert, verlaat dus ook niet de gemeenschap die trouw is aan die waarheid.

Op welke manier echter beschermt Jezus, als degene die uit God geboren is, de gelovigen tegen de duivel? (De betere vertaling is: Hij die uit God geboren is, bewaart hem etc.) Je zou dan kunnen denken aan de Heilige Geest die ons in alle waarheid inleidt, en de speciale “zalving van de Heilige” die gelovigen beschermt tegen de vervalste vormen van het evangelie.

Vers 19 maakt duidelijk hoe belangrijk het is dat wij ook weten en er zeker van zijn dat wij uit God zijn voortgekomen. Dat houdt namelijk ook in dat wij beseffen dat de wereld in de macht van de duivel ligt. Alleen door dat goed te begrijpen, en te beseffen dat er eigenlijk geen compromissen mogelijk is, kunnen wij in deze wereld leven zonder van deze wereld te zijn.

Vers 20 twee belangrijke thema’s van deze brief worden samengevat in dit vers. Namelijk de identiteit van Jezus enerzijds en het verschil tussen de ware gelovigen en de wereld anderzijds. Jezus Christus is de Zoon van God, de ware God tegenover de valse afgoden. De Zoon van God is gekomen en heeft ons verstand gegeven, dus niet alleen maar informatie maar ook het vermogen om waarachtig na te denken, de geopenbaarde waarheid te begrijpen, zodat wij Christus, de Waarachtige, ook werkelijk leren kennen zoals Hij is.

Dit verstand is uiteraard volgens Johannes volkomen in overeenstemming met het getuigenis van de apostelen. God kennen betekent voor Johannes ook de acceptatie van de leer van Johannes over Christus. Wij kennen God uiteraard alleen maar door Jezus Christus. “Niemand heeft ooit God gezien, de unieke God – en niet de eniggeboren Zoon! – die in de schoot van de Vader is, die heeft Hem verklaard” (Johannes 1:18).

Kunnen we nog iets zeggen over dit verstand? Sommigen zullen denken, net als bij de zalving met de Geest, dat we te maken hebben met een bovennatuurlijke openbaring van religieuze waarheid door het werk van de Heilige Geest. Maar het gaat bij Johannes er juist niet om dat we een dergelijke mystieke openbaring zullen ontvangen omdat het juist de valse leraren waren die zich daarop lieten voorstaan. De kennis van God komt niet door menselijk opstijgen naar hogere sferen, maar door de afdaling van Christus naar de aarde. Het verstand dat wij hebben gekregen om de Vader en de Zoon werkelijk te begrijpen, dat hebben we ontvangen op het moment dat wij christenen zijn geworden. Al diegenen die het getuigenis van Johannes en de apostelen hebben geaccepteerd, hebben daarmee in beginsel een complete en volledige kennis van God verworven. Kennis die aan de wereld en de antichristen verborgen is gebleven.

21 Lieve kinderen, wees op uw hoede voor de afgoden. Amen.

Over vers 21 hebben we hierboven al gesproken. Het is nu duidelijk dat er geen nieuw thema worden aangesneden, dat de afgoden al datgene is wat ons geloof verduisterd onze gehoorzaamheid verhinderd om een onze zonden bevordert, ons gelijkvormig doet zijn aan de wereld, en ons afleidt van het eeuwige leven dat God ons nu al geschonken heeft.

Dit bericht is geplaatst in Uncategorized. Bookmark de permalink.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *